Carl Spitzweg, “Der arrme Poet”, 1839 |
Ik ben een dichter, een schrijver op zijn minst,
Maar niemand heeft het in de gaten,
Ik leef verborgen, bescheiden, zonder winst,
Maar kan toch het dromen niet laten.
Ik ga maar naar bed, en reik naar de sterren,
Dommelend druk mijn gedachten bepraten,
Ik val naar beneden, geraak niet meer verder,
Gevangen in witbezweet laken.
Maar ‘s morgens weer wakker, het hoofd weer wat ruimer,
Dan kan ik het toch weer niet laten,
Ik neem een beschuit, nog half in de sluimer,
En schrijf weer een stukje voor later.