Labels

woensdag 30 mei 2018

Fernand Khnopff: “De verlaten stad”

Fernand Khnopff: “De verlaten stad”, pastel en potlood op papier,
1904, 76 x 79 cm, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel

De Belg Fernand Khnopff (1858-1921) was een gevoelige, enigszins neurotische kunstschilder. Zijn werk was kenmerkend voor de opkomende psychologie zoals die aan het begin van de twintigste eeuw werd beschreven. Het conflict tussen het beredeneerde zelfbeeld en de eigen onbewuste persoonlijkheid vormde het grondbeginsel van de artistieke aandrift en de innerlijke impulsen van de kunstenaar. Kunst werd beschouwd als sublimatie, een weerslag van de psychische angsten en verwarring. De werken van Khnopff zeggen werpen een onmiskenbaar licht op diens gemoedstoestand, maar altijd in een versleutelde vorm, als in dromen.

Exemplarisch is Khnopffs “De verlaten stad” uit 1904. Op een realistische en esthetisch-verfijnde wijze beeldt hij de hoek van het Memlingplein te Brugge uit. Het is mooi, maar in al zijn verlatenheid  toch vooral onheilspellend en dubbelzinnig. De ramen en de muren van het gebouw zijn dichtgemetseld. Van het standbeeld  van Memling, met wie Khnopff zich graag vergeleek, is alleen nog de sokkel over, de kunstenaar is verdwenen. De zee bevindt zich akelig dichtbij het plein. De laaghangende bewolking overwelft de gebouwen en lijkt over te gaan in het water. Het lijkt alsof de stad zal worden verzwolgen, gedoemd is. Er is angst.

“De verlaten stad” is een spiegel van de psychische toestand van Khnopff. Op het eerste gezicht lijkt alles kalm en vredig. Niks bijzonders aan de hand. Bij langer kijken wordt echter een ambivalente, bijna vibrerende spanning voelbaar, een gevoel van huivering dat voortkomt uit de diepere zielenroerselen van de kunstenaar, zonder expliciet te worden in de symboliek. We blijven alleen met vragen achter: waarom is de stad zo verlaten? Waar zijn de mensen naartoe? Waar is het standbeeld gebleven? Is het veilig gesteld of weggespoeld? Is de ramp al geschied of dient ze zich aan? Door het ontbreken van aanknopingspunten wordt het gevoel van dreiging en onzekerheid alleen maar vergroot. Het geheim wordt niet prijsgegeven. Alles blijft onderhuids, als in het onderbewuste, zoals Freud het toentertijd verklaarde.

Pompedompompom


Joseph Wright of Derby, “Experiment met een vogel in een luchtpomp”, 1768


    "Pompedompompom".
    "Goeiemorgeren meneer kabouter Prak".
    "Goedemorgen. Pompedompompom. Oei, meisje, kijk uit".
    Klabats. Boem. Auto schept meisje.
    "Verdorie", zegt kabouter Prak, "nou dat weer".
    Hij loopt naar het overreden kaboutermeisje toe en ziet dat het hoofdje vermorzeld is. De bestuurder van de auto maakt veel paniek.
    "Het meisje is dood, het meisje is dood", blijft hij roepen.
    "Dat zie ik ook wel", denkt kabouter Prak, maar hij zegt niets. Hij knielt naast het dode kaboutermeisje, maar weet eigenlijk niet wat hij moet doen. Hij voelt aan haar handje. Het wordt steeds drukker. Uit alle hoeken en gaten stromen kabouters toe, en ze duwen tegen elkaar en tegen kabouter Prak. De chauffeur staat nog steeds te schreeuwen: "het meisje is dood, het meisje is dood".
    Tutatutatu. Daar komt de politie. Ze banen zich een weg door de halsreikende toeschouwers.
    "Aan de kant, wat is er gebeurd"?
    "Het meisje is dood, het meisje is dood".
    Kabouter Prak wordt een beetje moe van al het gedoe.
    "Ik heb er niets mee te maken", zegt hij tegen de agenten terwijl hij opstaat, en hij baant zich een weg door de menigte.
    "Het meisje is dood, het meisje is dood".
  Kabouter Prak wil doorlopen. Het is al bijna negen uur en hij moet naar zijn werk. "Pompedompompom", maar de politie roept hem terug.
    "Verdorie", zegt hij, en hij moet in het busje. Vraagvraag, schrijvop schrijvop. En het meisje is dood. Dat hadden ze zelf ook wel kunnen zien. Maar kabouter Prak sputtert niet tegen.
    Een half uur later mag hij het busje weer uit. Het meisje is begraven en de kabouters zijn weer terug naar hun holletjes.
    "Het meisje is dood, het meisje is dood".
    De chauffeur staat er nog steeds. Midden op straat.
    "Wat een druktemaker", denkt kabouter Prak.
    Klabats. Boem. Auto schept chauffeur.
    De andere chauffeur stapt uit en begint te roepen: "Kaboutertje is dood, kaboutertje is dood".
    Kabouter Prak kijkt nog eens om en wil doorlopen. Maar de agent trekt hem aan zijn jasje.
    "Ik heb niks gezien", zegt kabouter Prak.
    "Ik maak wel een kopietje", zegt de agent, en snuit eens flink in zijn zakdoek: "Tot ziens".
    "Pompedompompom".

maandag 28 mei 2018

Edward Steichen: “Gloria Swanson”

Edward Steichen: “Gloria Swanson”, 24,1 x 29,9 cm,
Gelatine zilver print, 1924, publicatie in Vogue, 1928
Begonnen als picturalistisch kunstfotograaf, groeide Edward Steichen in de jaren twintig en dertig uit tot een der belangrijkste portretfotografen van de vorige eeuw. Lange tijd gold in het spraakgebruik zelfs de term “Steichenized” wanneer modellen zich door hem lieten fotograferen en transformeren. Met zijn glamoumodelfoto’s voor Vogue en Vanity Fair luidde hij een hele nieuwe fase in de fotografie in, waarbij hij zonder schroom kunstzinnigheid koppelde aan commercie. Hij maakte meer dan duizend portretten, onder meer van Gloria Swanson, Anna May Wong, Marlene Dietrich, Gary Cooper, Greta Garbo, Fred Astaire, Winston Churchil en Audrey Hepburn. Veel van zijn portretten verwierven een iconische kwaliteit en droegen bij aan een framende beeldvorming en bekendheid van de geportretteerden.

Bovenstaande foto van Gloria Swanson uit 1924 is exemplarisch voor Steichens werkwijze. Typerend zijn de soft focus techniek en het versterkte licht-donkercontrast, welke hij had meegenomen uit zijn picturalistische periode. Tegelijkertijd bracht hij door een uitgebalanceerde compositie en door met grafische precisie uitgewerkte belijningen, modernistische elementen aan. Steichen presenteerde Swanson op een wijze zoals niemand haar kende, maar tegelijkertijd wist hij de essentie van haar persoonlijkheid te raken: ondoorgrondelijk, overheersend, intimiderend bijna, maar altijd met allure. Mooi, maar niet voor de poes. Een femme fatale, die zich van achter een sluier aan je opdringt vanuit een onbekende nieuwe wereld die film heette.

In zijn autobiografie herinnerde Steichen zich de dag waarop de foto werd gemaakt: “Na een lange vermoeiende sessie, waarbij Gloria vaak van kleding moest wisselen en ik voortdurend de lichteffecten veranderde, pakte ik een fijne kanten sjaal en hield die voor haar gezicht. Ze herkende het idee meteen. Haar pupillen werden groter. Ze kreeg de blik van een luipaard die vanuit het struikgewas loert op een prooi. Zulke dingen hoefde je niet uit te leggen aan een energieke en intelligente persoonlijkheid als mevrouw Swanson. Haar gedachten werkten snel en intuïtief. In onze samenwerking vond ik steeds de perfecte interactie die nodig was voor mijn beste foto’s”. It takes two to tango. Bijna honderd jaar na dato nog steeds een fascinerend portret. En dat is niet alleen mijn mening. De originele afdruk van de foto werd in 2014 bij Sotheby's verkocht voor 629.000 dollar.

Andere foto's van Swanson door Steichen, sessie 1924



zaterdag 26 mei 2018

Eerste Giro 1909, Rossignoli wint rit naar Napels

Giovanni Rossignoli wint de sprint in de rit van Chieti naar Napels, tijdens de eerste Giro d’Italia

Ik ben een sportfan. Al een halve eeuw volg ik het wielrennen. Mijn verste herinnering is het WK van 1967. Jan Jansen ging alleen achter de kopgroep aan. Jos van der Vleuten wachtte hem op en bracht hem terug. Jansen was echter moe en Merkx won de sprint. Mijn vader zat voortdurend op het puntje van zijn stoel te wippen. Dat herinner ik me. Een jaar later won Jansen de Tour. Eerst stond hij vijftiende, veertiende. Jansen kan de Tour niet meer winnen zei mijn vader. Nadat hij hem op de laatste dag toch won (van Van Springel), gingen we fietsen, naar België. Wij woonden bij de grens. “Die Belzen kunnen niet fietsen”, riep mijn vader lachend naar iemand die hij kende.

Ik spaarde plaatjes van wielrenners, later reden we de Amstel Goldrace achterna, in 1979 zag ik Raas wereldkampioen worden in Valkenburg. Een Italiaan die de dag ervoor kampioen bij de amateurs was geworden droegen ze op de schouders de kantine in van de camping waar we verbleven.

Jarenlang kon ik alle tourwinnaars vanaf 1960 blindelings opnoemen. Alleen na Armstrong vind ik dat wat lastig. Maar dat heeft niks met doping te maken. Eerder door de nivellering. En een beetje omdat de Nederlanders nooit vooraan meededen. Zo ben ik dan ook wel weer.

Gisteren keek ik naar de Giro. Froome reed in een magistrale solo naar het roze. Dumoulin perste er alles uit en hield tot op het laatst de spanning erin. Een heroïsch gebeuren. Wielrennen kan prachtig zijn. Mooier dan het mooiste boek, mooier dan een vrouw. Ik hoorde Mart Smeets iets zeggen zeggen als: “Laten we met zijn allen hopen dat hier later geen dopingsmet op komt”. Wat kan mij het schelen. Gisteren was een geweldige wielerdag, dat pakt niemand mij meer af. Dat weet ik over vijftig jaar nog, zo goed als ik me ook Jan Jansen nog herinner. Ook na de dopingschandalen in de periode Virenque-Armstrong ben ik gewoon blijven kijken. Dat zal ik altijd blijven doen, dat doen we allemaal. Wielrennen is een heldhaftige sport. We kunnen onze helden niet missen.

Ik vond bovenstaande foto uit de eerste Giro d’Italia. In navolging van de Tour de France werd de wielerronde in mei 1909 georganiseerd en gesponsord door “La Gazetta della Sport”, nog steeds de grootste krant in Italië. De koers begon en eindigde bij het kantoor van Gazetta in Milaan en telde acht etappes, in totaal 2448 kilometer. 127 wielrenners gingen van start. De deelnemers moesten zich tijdens elke etappe melden bij stempelposten om vals spelen te voorkomen. Ze werden aan het begin en het einde van elke etappe gefotografeerd en vergeleken om zeker dat er geen wisseltruck had plaats gehad. Toch werden er nog drie deelnemers gediskwalificeerd omdat ze tussendoor de trein hadden genomen. Hoe mooi toch! Zelfs als fraude in het spel is!

Op bovenstaande foto wint Giovanni Rossignoli, de uiteindelijke nummer drie van de eerste Giro, de sprint van de derde etappe van Cieti naar Napels. De eerste Giro werd gewonnen door Luigi Ganna. Hij verdiende er 5325 lire mee, toen vier keer een modaal jaarsalaris. De uitgever van “Gazetta” schreef: “een prachtig evenement is bijgeschreven in de annalen van de sport en zal jaarlijks met groeiend enthousiasme en vuur worden herhaald”. Hij heeft gelijk gekregen, gisteren nog.

Klassementswinnaar Luigi Ganna
na afloop van de Eerste Giro in 1909

vrijdag 25 mei 2018

Laat mij varen


James Tissot: “The Gallery of HMS Calcutta”, 1876

                                          Laat mij varen,

                                               Eeuwige landen,

                                                    Vergeten, de wereld van later,

                                          Door woelige baren,

                                               Goudgele stranden,

                                                    Mijn heden verzandt in het water.

donderdag 24 mei 2018

Twee regels


Theodore Roussel: “The Reading Girl”: 1886-1887


    Het vroege werk van Knut Hamsun zindert van voltage. Twee regels en ik voel me weer bevangen. Het zal onderhand veertig jaar geleden zijn dat ik Mysteriën voor het eerst heb gelezen. En eigenlijk heb ik sindsdien alleen maar gezocht naar vergelijkbare boeken. Maar niet gevonden, niet echt. Ik herlees Mysteriën en voel het bloed weer stromen. Bij sommige boeken voel je dat meteen. Twee zinnen volstaan. De vluchtige beroeringen van de ziel, die vervliegen in het niets en ons slechts dan weer beroeren als de wind opnieuw terugkomt.

    In 1890 al schreef Hamsun over het onbewuste. In het artikel “Van het onbewuste zielsleven” vervat hij reeds Freud’s basistheorieën. Freud ging met de eer lopen. Wat heet geniaal? Op enig moment krijgt iemand ineens de aandacht! Aan het einde van de middeleeuwen werd de boekdrukkunst in Europa op meerdere plaatsen gelijktijdig uitgevonden, onafhankelijk van elkaar. De tijd is er rijp voor, of niet. Ook genieën worden gemaakt.

    Reeds in 1892 schreef hij:
“Wat weet de wereld? Niets! Men went aan een ding, dat accepteert men, dat erkent men, want de leraar heeft dat ook al erkend, alles is puur en alleen veronderstelling. Ja zelfs tijd, ruimte, beweging, materie zijn veronderstellingen. De wereld weet niets, zij accepteert alleen maar…”.

    Hoeveel mensen zullen in 1892 van zulke gedachten hebben gehad. We zullen het nooit weten. Alles vervolgen in de tijd, zoals ook mijn gedachten zullen vervliegen. Wat heb ik te vertellen? Wie luistert? Wie zal ooit nog eens herlezen?

woensdag 23 mei 2018

William van der Weyde: “Elektrische stoel in de Sing Sing”


“Electrische stoel in de Sing Sing”, 1910

Lang schreef ik mijn lemma’s op de Nederlandstalige Wikipedia. Ik vind eigenlijk dat de Nederlandse Wikipedia zich vooral moet onderscheiden, laten we zeggen ten opzichte  van de Engelstalige Wikipedia, door een nadruk op onderwerpen met bijzondere relevantie voor Nederlandse en Belgische lezers. Taal alleen is niet genoeg, iedereen leest Engels, zeker als we een generatie verder zijn.

Op zoek naar onderwerpen met een Nederlands of Belgisch (Vlaams) randje heb ik veel buitenlandse kunstenaars toegevoegd die in Nederland werkten, soms ook Nederlanders die naar het buitenland trokken en hier vergeten zijn. Toevallig vond ik er nog eentje: William M. van der Weyde (1871-1928), een Amerikaans fotojournalist, zoon van een Nederlandse vader en een New Yorkse moeder. Hij begon zijn carrière tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog in 1898 en werkte daarna voor gerenommeerde magazines als “Succes”, “The Literary Digest” en “McClure’s”.

Een merkwaardige en indringende foto is die een gevangene op de elektrische stoel in de Sing Sing-gevangenis uit 1900, tien jaar nadat deze methode voor de doodstraf in de Verenigde Staten was geïntroduceerd. De aanwezigen lijken zich de fotograaf duidelijk bewust, behalve misschien de veroordeeld zelf die het proces gelaten ondergaat. Er is geen doorkijkspiegel. Het morele dilemma om een executie te fotograferen lijkt geen belemmering te zijn geweest. Ik heb niet kunnen vaststellen of de foto bedoeld was voor publicatie of voor de archieven. Je kunt niet anders dan er met verbazing naar kijken.

Van der Weyde maakte vooral fotoportretten, vaak van beroemdheden, nieuwsfoto’s en foto-reportages van allerhande soort, doorgaans bedoeld voor publicatie. Een collectie van zijn foto's bevindt zich in het George Eastman House. In 1910 schreef hij ook nog een boek over de anarchist Thomas Paine. Verder is hij nauwelijks bekend. Als Nederlander vind ik dat niet terecht. Zijn foto’s hebben echter een kwaliteit die zich kan meten met de grootste fotografen van zijn tijd. Misschien had hij zijn naam niet mee. Misschien zat er nog iets van Nederlandse bescheidenheid in. Hoe dan ook, met zulke roots verdient hij een plaatsje in mijn blog, wellicht ook op de Nederlandse Wikipedia.

Foto’s van Van der Weyde, collectie George Eastman House

Atlantic City Beach
 
Woman bowling

 
Ocean Liner SS St. Paul

 
Henry James

    
Perriton Maxwell

  
Maud Gonne, Ierse patriotte

 
Electric Light Patents

    
De Mexicaanse anarchist Lazaro Gutierrez de Lara

Solid Air Experiments

Unknown woman

maandag 21 mei 2018

Richard Peter: “Blick vom Rathausturm”, 1945

Richard Peter, “Blick vom Rathausturm”, september 1945
Van 13 tot 15 februari 1945, op een moment dat de afloop van de oorlog in feite al lang beslist was, voerden de geallieerden in drie aanvalsgolven met 1500 vliegtuigen ongekend omvangrijke tapijtbombardementen uit op de binnenstad van Dresden. Er was nauwelijks een strategisch belang, industriële doelen lagen voornamelijk in de buitengebieden, intentie was klaarblijkelijk alleen het Duitse moreel te breken en indruk te maken bij de Russen. Het aantal burgerslachtoffers was ongekend hoog, volgens een recent onderzoek ongeveer 25.000, waar tientallen jaren lang veel hogere cijfers de ronde deden. Vrouwen, kinderen, iedereen levend verbrand. Van de prachtige barokke historische Altstadt, ooit het Florence aan de Elbe genoemd, was na het inferno niets meer over. Zes vierkante kilometer cultuur volledig verwoest. Niemand die zich hoefde verantwoorden.

Waar alle middeleeuwse gebouwen van Dresden in puin lagen was als door een wonder een deel van het stadshuis, waaronder de toren, in de vuurzee overeind blijven staan. Toen de Duitse fotograaf Richard Peter, die in Dresden woonde en werkte, in september 1945 uit gevangenschap naar zijn stad terugkeerde, vond hij zijn atelier, inclusief zijn fotoarchief, compleet vernietigd. Hij besloot te gaan werken aan zijn eigen “wederopbouw” en het eerste wat hij zich voornam was een foto van de geruïneerde stad maken vanaf de toren van het stadhuis. De toren was afgesloten vanwege instortingsgevaar, maar hij wachtte steeds geduldig tot hij langs de versperring kon glippen, klom driemaal naar boven en maakte met gevaar voor eigen leven naar het hoogste punt. Het laatste stuk naar een raam in een stuk gevel beklom hij met een zelf megesjouwde krakkemikkige ladder. Hij vond er precies het juiste uitzicht voor zijn iconisch gewordn foto. Met de blik van een vogel comprimeert hij de totale verwoesting in een vierkant plaatje tot eeuwige aanklacht tegen de waanzin van de oorlog, wie ook daders, wie ook slachtoffers. Op de voorgrond staat een stenen beeld van August Schreitmuller(de goedheid), dat als een treurende engel over de diepe treurnis beneden kijkt. Een dode stad. Een stad in stilte. Een landschap van de ziel.

Blik op Dresden kort voor 1900, met de Augustbrucke, de
Hofkirche (l) en de Frauenkirche. Een weggevaagde wereld. 

zondag 20 mei 2018

Maurizio Cattelan: “Him”


Maurzio Cattelan: “Him”, 2001, h 101 cm, achteraanzicht

Aan het einde van de gang zie ik een knielende figuur. Zijn gezicht is gericht op de wand tegenover. Ik nader hem van achteren, voorzichtig om hem niet te storen. Het lijkt een schooljongen in gebed, rechtop, de haren kort opgeschoren, keurig jasje met laarzen, in de stijl van de jaren dertig. Als ik echter naderbij komen, ter hoogte van de figuur en er voorbij, ontdek ik het gezicht van Adolf Hitler, de handen gevouwen, enigszins te hemel kijkend, in contemplatief gebed.

De Italiaanse, in New York werkende - en katholiek opgevoede - kunstenaar Maurzio Cattelan maakte met deze plastiek in 2001 een van de meest spraakmakende kunstwerken van deze eeuw. Hij titelde het “Him”. “Hitler is pure angst”, zei over zijn onderwerp, “hij vertegenwoordigt verschrikkelijk leed. Het doet zelfs pijn zijn naam uit te spreken. En toch heeft hij mijn geheugen veroverd, hij leeft in mijn hoofd. Het is een taboe dat er niet uit wil. Hitler is overal. Jagend op de essentie van de geschiedenis. En toch is hij ondefinieerbaar, niet reproduceerbaar, verpakt in een deken van stilte”. Cattelan sluit aan bij die deken van stilte. Hij zet aan tot contemplatie over het monster en de gevolgen van wat hij deed. Ook Hitler is een ooit een onschuldig knielend jongetje geweest. Kan iemand als Hitler ooit vergeven worden?

Cattelans kunst wordt doorgaans provocatief genoemd, maar zelf was hij het met die kwalificatie niet eens: “ik denk dat de werkelijkheid veel provocerender is dan mijn kunst. Ik neem gewoon over, leen stukjes uit de alledaagse werkelijkheid. Als je denk dat mijn werk provocerend is betekent dat dat de werkelijkheid provocerend is, alleen reageren we er niet meer op. We geven geen aandacht meer aan de manier waarop we in het leven staan. We zijn verdoofd”. Cattelan ageert tegen huichelarij en de vanzelfsprekendheid waarmee we de dingen in de wereld aanvaarden. Hij confronteert. Noem het provocatie of iets anders. Het blijft wel hangen. Bij mij in elk geval. 

In 2016 werd Cattelans “Him”, na talloze keren in musea te zijn tentoongesteld, door eigenaar-verzamelaar Massimo de Carlo uit Milaan voor een recordprijs van 16,2 miljoen euro verkocht aan een particulier. Voor de veiling liet Christie’s, hoogst uitzonderlijk,  een aparte catalogus maken.


Foto van “Him” uit de catalogus bij de Christie’s veiling, 2016

vrijdag 18 mei 2018

Currin’s cliché’s


“Stamford after Brunch”: drie jonge middelklasse vrouwen zitten gezellig bij elkaar.
Ze roken sigaren en drinken Martini. Hun mannen zijn er niet bij. Die zijn maar bijzaak.
De dames hebben hun eigen geheimen. De winterse achtergrond ziet dreigend uit.

John Currin (Boulder, Colorado) is een van de meest gerenommeerde Amerikaanse kunstschilders van deze tijd. Zijn doorgaans figuratieve werk kan gekarakteriseerd worden als satirisch. Veel van zijn werken, kundig geschilderd en op groot formaat, doen in eerste instantie denken aan klassieke werken uit de Renaissance of het Maniërisme, die de aan de basis liggen van onze ideeën over schoonheid en perfectie. Bij nadere beschouwing kan echter allerlei provocatieve thematiek worden ontwaard, die te maken heeft met hedendaagse - opgedrongen - opvattingen over wat mooi, nastrevenswaardig of moreel juist is. Zijn werken zitten vol van cliché’s  waarmee we dagelijks bestookt worden via modebladen, reclame, televisiesoaps, enzovoort. Hij schildert superslanke meisjes, vrouwen met grote borsten, gezonde sportieve mensen, gelukkige familietaferelen, alleen, bij langer kijken zien we dat er allerlei dingen niet in orde zijn, of in elk geval minder mooi , gezellig, in orde etc. dan het lijkt. Bij langer kijken zien we steeds meer groteske lelijke dingen, verval, onechtheid, kitsch, intellectuele leegte, smakeloze humor, perversiteit of platte erotiek. Veel van zijn werken bewegen zich zelfs op het randje van pornografie of erover, zinspelend op voyeurisme, zoals veel symbolen in de westerse samenleving. Gezichten schildert hij vaak met grovere penseelstroken, waarmee hij het morbide aspect van het keven onderstreept.

Currin stelt de kijker voor zijn schilderijen te zien als spiegels. In eerste instantie zetten ze aan tot lachen, maar uiteindelijk moeten ze leiden tot herkenning en reflectie. Zelf gaf hij ooit aan zichzelf vooral te herkennen in zijn vrouwportretten, in zijn mannen zag hij vooral mannen. Currins werk wordt vaak vergeleken met dat van Norman Rockwell. Gevraagd naar het persoonlijke aspect in zijn werken zei hij: " je eigen stijl is dat wat je doet als je je niet beter of intelligenter probeert voor te doen dan je bent".


“Thanksgiving”, 2003, gezien in Tate: het doet in eerste instantie denken aan een
oud-Hollands schilderij. De occupatie van de opvallend slanke dames met eten verwijst
naar de Amerikaanse obsessie met eten en junkfood. Het heeft iets van grenzeloosheid.



“City Park Grill”, 2000: flirtnd koppel. Hun gemaakte lachen en cliche-achtige
uiterlijk onderstreept de leegheid en kunstmatigheid van hun leven.
Ze spelen een rol. Het heeft iets triests.



 
“Homemade pasta”, 1999. Een homoseksueel koppel  knus bezig in de keuken.
Currin noemde het domesticatie van homoseksuelen. Het heeft iets lachwekkende.
Het ligt er te dik bovenop. Het voelt ongemakkelijk om naar te kijken.


“The Lobster”, 2001: een vrouw met een soort klassiek Chardin-stilleven op haar rug,
in een geforceerde houding, met een ongemakkelijk, artificieel lachje. Ze lijkt het niettemin
vrijwillig te ondergaan. Currin refereert hiermee aan perversiteiten, aan een fetisj-cultuur.


"Laughing Nude", 1998. Het lijkt bij eerste beschouwing een renaissance-schilderij. Een
klassieke muse van Botticelli. Uiteindelijk blijkt het gewoon een pinup, waarbij Currin weer
verwart door haar gezichtsuitstraling te koppelen aan die van een onschuldige jonge huisvrouw.



donderdag 17 mei 2018

Freud en de “Kindheitserinnerung” van Leonardo

Leonardo da Vinci: “Maria met het kind en Sint-Anna”,
1503-1519, Louvre, Parijs
Toen Leonardo rond 1503, ruim vijftig jaar oud, de vogelvlucht beschreef van een wouw, legde hij in de marge daarvan zijn meest levendige jeugdherinnering vast. Bij het observeren van de landing van deze behendige vlieger, met gespreide vleugels en de gevorkte staart naar beneden, schoot hem een herinnering te binnen uit zijn babytijd: “Schrijven over de wouw lijkt mijn lot, aangezien een van mijn eerste herinneringen uit mijn kindertijd volgens mij is dat toen ik nog in de wieg lag, een wouw naar me toe kwam en mijn lippen opende met zijn staart en met zijn staart verscheidene keren tussen mijn lippen sloeg”.

Algemeen wordt aangenomen dat Leonardo’s grote fantasie bij het neerschrijven van deze notitie weer eens sterk aan het werk is geweest. Ten eerste is het weinig aannemelijk dat hij zich dit soort dingen uit zijn babytijd nog zo levendig wist te herinneren. Tweedens is het heel onwaarschijnlijk dat een vogel echt in zijn wieg is geland om met zijn staart Leonardo’s mond open te wrikken.

Voor Sigmund Freud was de anekdote in 1910 echter koren op de molen van zijn psychoanalytische molen en basis voor zijn verhandeling “Eine Kindheitserinnerung des Leonardo da Vinci”. Freud begon al direct verkeerd door een slechte Duitse vertaling, waarin de wouw veranderde in een gier. Daarmee kwam hij op een totaal verkeerde analyse van de betekenis van de gier in het oude Egypte, waar het voor “moeder” zou staan.

Ook Freuds interpretatie van Leonardo’s schilderij “Maria met het kind en Sint-Anna”, uit dezelfde periode, komt daarmee op losse schroeven te staan. Freud verklaarde de fascinatie van Leonardo met het thema van Maria te Drieën verklaren uit het gegeven dat Leonardo, een buitenechtelijk kind, in feite twee moeders had: eerst werd hij opgevoed door zijn bloedmoeder, later door de vrouw van zijn vader. De grote intimiteit, die ook uit het schilderij spreekt, vertaalt zich in Freuds theorie in een erotische binding met de moederfiguur.

Niet alles wat Freud schreef is echter onzin. Een centraal punt in zijn analyse was ook  dat het woord staart in veel talen schuttingtaal is voor penis (coda in het Italiaans, Schwanz in het Duits). “De situatie zoals die zich in de herinnering van Leonardo voordoet, dat een gier de mond van het kind opent en krachtig met zijn staart tekeer gaat, doet denken aan fellatio”, schreef Freud. De onderdrukte verlangens van de homoseksuele Leonardo werden in de ogen gesublimeerd tot koortsachtige creativiteit. Leonardo liet veel werken onvoltooid, volgens Freud omdat hij geremd werd. 

Dat is het mooie van Freud. Hij beschrijft het met overtuiging, hij laat zijn associatiedrift de vrije loop en een hoop blijkt uiteindelijk niet te kloppen, maar er is altijd wel iets wat hout snijdt. Seksuele driften kunnen gesublimeerd worden in ambities of andere passies, schrijft hij. En wat dat betreft had hij gelijk, in elk geval met betrekking tot Leonardo. Leonardo overigens had het zelf al eerder geschreven: “Intellectuele hartstocht verdrijft sensualiteit”, noteerde hij in een van zijn aantekeningenboekjes. Een Freud avant-la-lettre.




dinsdag 15 mei 2018

Ik zal,wachten


Turner: “The Fighting Temeraire”, 1839

    Ik zal wachten. Mijn tijd moet komen.
    Ik blader in een boek. Ik lees een stukje, over genialiteit.
    
    Ik lees, Pasternak:
    "Stel, ze geven iemand de opdracht om een nieuwe wereld te scheppen, of een nieuwe tijdrekening te beginnen. Het genie zal eerst van ze eisen dat ze eerst een beantwoordende plek voor hem zullen vrijmaken. Hij zal wachten totdat de oude tijden voorbij zijn, voordat hij aan de opbouw van een nieuwe tijd zal beginnen. Hij zal een rond getal nodig hebben, een nieuwe alinea, een onbeschreven bladzijde".
    Ik lees verder. Pasternak beschrijft de revolutie. Dé revolutie: "Want hier is daar geen sprake van. Dit heeft zijn weerga niet, dit is een wonder in de geschiedenis, dit is een openbaring die zich met kracht in het kreupelhout, in de sleur van het alledaagse leven heeft gestort, zonder acht te slaan op zijn ontwikkeling. Dit is niet in het begin begonnen, maar in het midden, zonder een vooraf bepaalde termijn van uitstel, en op de eerste de beste werkdag, midden in het spitsuur, midden tussen de trams die door de stad af en aan snellen. Dit is nog het geniaalst van alles. Alleen het aller grootste kan zo misplaatst en zo ontijdig ontstaan".

    De laatste woorden zijn raak. Zo wacht ik mijn leven voorbij. Misplaatst. Ontijdig.

maandag 14 mei 2018

Tovenaar


Waterhouse: “ Circe biedt Odysseus de beker aan

          TOVENAAR



          Grote hoed
          ​stok van zwarte tovenaar
          ​zwaaien
          ​zwaaien
          ​en alles wordt anders

          alles wordt beter
          ​ik zwaai met mijn denken
          ​hocus pocus
          ​en alles wordt goed

          ​mijn konijntje
          bloemen, weet je,
          ​weet je wel
          ​hoe hij het doet?


zondag 13 mei 2018

Lee Miller door de ogen van Man Ray


Man Ray: “Lee Miller solarized”, 1930
In 1929 vertrok de 22 jarige Lee Miller vanuit New York naar Parijs, vastbesloten carrière te maken, als model maar uiteindelijk als fotografe en kunstenares. Degene die haar daarbij op weg moest helpen, zo had ze bedacht, was de beroemde zeventien jaar oudere kunstfotograaf Man Ray. Na enig zoeken trof ze hem in café Le Bateau Ivre. Ze spraak hem aan, kreeg aanvankelijk te horen dat hij geen leerlingen had en er ook geen aannam, maar even later ging hij overstag. Hij was hopeloos verliefd.

Man Ray vond Lee Miller onweerstaanbaar. Hij zag ik haar de ideale schoonheid, perfect voor zijn foto’s, met het gave gezicht en volmaakte vormen. Meer echter nog dan dat werd hij geobsedeerd door haar uitstraling. Hij noemde haar ooit “unknowable”. Ze had voor hem iets ontoegankelijks, iets mysterieus, en precies dat zou hem mateloos intrigeren. Ergens was er iets dat hij niet zag. “Alsof ze een gordijntje had opgetrokken”, zei hij over haar. Ik kijk naar zijn portretten van haar zie ik het gordijntje. Ze lijkt koel. Ze ziet mensen als objecten.

     Lee met haar vader Theodore, door Man Ray
Een tweede foto uit de reeks
Lee Miller had een traumatische kindertijd, ook al zou ze dat later ontkennen en alles op de oorlog schuiven, die er toen nog niet was. Op haar zevende logeerde ze een poosje bij kennissen en werd ze verkracht, naar ze later zelf zei door een onbekende zeeman die gedronken had. Ze liep gonorroe op en werd vijf jaar lang intensief behandeld, onder andere met dagelijkse douches protargol. Vanaf haar zevende zou ze ook veelvuldig door haar vader Theodore gefotografeerd worden, vaak naakt. Dit stopte pas toen ze op haar zeventiende naar New York ging om model te worden.

In december 1930 bezocht Theodore Lee in Parijs. Ook toen maakte hij weer naaktfoto’s van haar. Man Ray op zijn beurt maakte in die periode een reeks foto’s van vader en dochter. Als ik die foto’s bekijk voel ik dat er iets niet klopt: dit zijn geen normale vader en dochter portretten. Hij zijn eerder foto’s van een oudere man met een jonge geliefde. Ook Man Ray moet zoiets gevoeld hebben. Misschien voorvoelde hij iets. Misschien was die onbestemde zeeman wel haar vader geweest. Misschien voelde hij hoe hij, de grote kunstenaar, door gebruikt werd, waar hij gewend was aan omgekeerde rollen. In 1932 had Miller een succesvolle eigen studio en zou ze hem verlaten voor een rijke Egyptenaar.

Portretten van Lee Miller door Man Ray, 1929-1932

              

vrijdag 11 mei 2018

Lee Miller en het trauma van de oorlog

Theodore Miller: "Lee Miller en Tanja Ramm", Parijs, januari 1931

Lee Miller groeide in het kleine Amerikaanse provinciestadje Poughkeepsie. In 1929 vertrok ze naar Parijs, met grote dromen. In het bijzonder wilde ze haar ambities als fotografe en model verwezenlijken. Het ging haar direct in alle opzichten voor de wind. Ze werd model, leerlinge en minnares van de grote Man Ray, kwam terecht in de meest vooraanstaande kunstenaarskringen en opende al niet veel later ook een eigen studio. Al snel had ze succes met prachtig surrealistisch werk in de stijl van haar leermeester. Man Rays indrukwekkende portretten van haar trokken internationale aandacht.

Bovenstaande foto dateert uit de tijd kort na haar aankomst in Parijs, toen de wereld nog volledig in orde was. Samen met haar beste vriendin Tanja Ramm, die haar vanuit Poughkeepsie achterna was gereisd, ligt ze in bed. De dames ontbijten, drijven lekker uit, lezen zorgeloos de krant. Op de achtergrond is een wandtapijt van Jean Cocteau te zien. De foto is gemaakt door Lee’s vader, die haar bezocht en die zelf een getalenteerd amateurfotograaf was. Alles is goed, lijkt de foto te zeggen. Zo moest het maar blijven.

Maar zo zou het niet blijven. In 1944-1945 ging ze werken als oorlogsverslaggeefster en volgde de Amerikaanse troepen via Keulen, Frankfurt en Heidelberg naar Trogau. In april 1945 bereikte ze Buchenwald. Later trok ze door naar Leipzig, Dachau, München en Neurenberg. Uiteindelijk sloot ze haar odyssee af in Wenen en Hongarije. Na de confrontatie met het onbeschrijflijke leed van de oorlog, in het bijzonder de stapels lichamen en uitgemergelde overlevenden in Buchenwald en Dachau, maar bijvoorbeeld ook stervende kinderen in een ziekenhuis in Wenen, zou ze nooit meer dezelfde zijn. Ze kreeg last van een posttraumatische stress stoornis en zware depressies, ontwikkelde een drankprobleem en had voortdurend problemen in haar relaties.

Zou Lee Miller nog ooit naar bovenstaande foto met Tanja hebben gekeken? Wetende hoe het haar later zou vergaan krijgt het kiekje iets melancholieks. De goede tijden waren over. Geen wonder als je haar oorlogsfoto’s bekijkt. Soms is het leed zo groot dat je er maar beter van weg kunt blijven.


De oorlog van Lee Miller, 1944-1945



         
          Bevrijding Buchenwald, uitgemergelde mensen
                in de barakken, bijna emotieloos 
         
        Buchenwald, het leeghalen van de barakken

   
  De burgemeester van Leipzig, zijn vrouw en zijn dochter,
   Gezamenlijke zelfmoord na capitulatie.
Gesneuvelde jonge Duitse soldaat. Handen eraf door granaat. “Een goede Duitser”, zei Lee, “is een dode Duitser”. Maar ook iemands zoon.

Kampbewaker Buchenwald. Werd op straat in burger
 herkend door ex kampbewoners en mishandeld 
Dode SS-er in een kanaal. Bijna vredig.
Heeft Lee het lijk in deze pose gelegd?


                 
           Stervend ondervoed kind in 
           Weens ziekenhuis, 1945
 Kampbewakers vragen om genade