Turner: “The Fighting Temeraire”, 1839 |
Ik zal wachten. Mijn tijd moet komen.
Ik blader in een boek. Ik lees een stukje, over genialiteit.
Ik lees, Pasternak:
"Stel, ze geven iemand de opdracht om een nieuwe wereld te scheppen, of een nieuwe tijdrekening te beginnen. Het genie zal eerst van ze eisen dat ze eerst een beantwoordende plek voor hem zullen vrijmaken. Hij zal wachten totdat de oude tijden voorbij zijn, voordat hij aan de opbouw van een nieuwe tijd zal beginnen. Hij zal een rond getal nodig hebben, een nieuwe alinea, een onbeschreven bladzijde".
Ik lees verder. Pasternak beschrijft de revolutie. Dé revolutie: "Want hier is daar geen sprake van. Dit heeft zijn weerga niet, dit is een wonder in de geschiedenis, dit is een openbaring die zich met kracht in het kreupelhout, in de sleur van het alledaagse leven heeft gestort, zonder acht te slaan op zijn ontwikkeling. Dit is niet in het begin begonnen, maar in het midden, zonder een vooraf bepaalde termijn van uitstel, en op de eerste de beste werkdag, midden in het spitsuur, midden tussen de trams die door de stad af en aan snellen. Dit is nog het geniaalst van alles. Alleen het aller grootste kan zo misplaatst en zo ontijdig ontstaan".
De laatste woorden zijn raak. Zo wacht ik mijn leven voorbij. Misplaatst. Ontijdig.