In 1939 bevond het tumultueuze liefdesleven van Frida Kahlo zich op een dieptepunt. De scheiding van haar man Diego Rivera, die haar eerder bedroog met haar zus Christina maar van wie ze nog steeds zielsveel hield, werd definitief. Een relatie met de Hongaars-Amerikaanse fotograaf Nicolas Muray bracht niet waar ze op hoopte. Daarbij verslechterde ook haar fysieke toestand, die altijd al zwak was geweest, mede door een kinderverlamming en een busongeluk. Ze leed veel pijn.
Om in haar levensonderhoud te voorzien produceerde Kahlo vanaf 1939 een grote hoeveelheid zelfportretten, die opvallen door hun gelijkenis, allemaal op bustelengte en overeenkomstig in gelaatsuitdrukking. Afgezien van een thematische variaties onderscheiden ze zich alleen in de symbolische attributen, vaak dieren, en in texturen en achtergronden, deels in door Mexicaanse volkskunst beïnvloede kleuren en patronen. Centraal perspectief en proportionaliteit worden veronachtzaamd, waarmee de grens tussen de werkelijke wereld en de fantasie vaak nauwelijks nog herkenbaar is.
De kracht van haar zelfportretten zit in de eenvoud, zowel in vormgeving en thematiek. Die eenvoud legt de focus op de symboliek en daarmee het wezenlijke. Kahlo wil vooral stemmingen uitdrukken, haar ongeluk en zielepijn, maar zonder zelfmedelijden. Haar lijden gaat verborgen achter een steriele, ernstige maskerachtige gezichtsuitdrukking, die vooral laat zien hoezeer ze in zichzelf is gekeerd. Toch voel je haar gedachten heel sterk, met name via de rijke vormgeving en de symbolistische details die ze overdadig toevoegt, vaak ook wortels of planten waarin ze verstengeld raakt. De portretten hebben iets bezwerends. Het repeterend effect dat ontstaat bij een gezamenlijke presentatie van de vele zelfportretten uit die periode versterkt dat gevoel, ook al is het deels ontstaan vanuit een snelle, op de verkoop gerichte productie.
|