Labels

donderdag 30 juli 2020

Als aandenken, Ethel


Philip Wilson SteerPortrait of Miss Ethel Warwick,
1901, National Gallery Kaapstad

In 1901 maakte de Engelse impressionist Philip Steer bovenstaand portret van Ethel Warwick (1882-1951). De oorspronkelijke titel luidde Driekleurig viooltje – als aandenken. Deze zinsnede wordt uitgesproken door de waanzinnige Ophelia in Shakespeares Hamlet, akte IV, scène 5: Hier is rozemarijn, dat is ter herinnering… en dit zijn de driekleurige viooltjes, als aandenken.
Tijdens een waanvoorstelling plukt Ophelia verwelkt onkruid, maar ze denkt dat het kruiden en bloemen zijn met een symbolische betekenis: symbolen voor de voorbije liefde tussen haar en Hamlet, die een tragische wending krijgt nadat Hamlet per ongeluk haar vader Polonius doodt. Ophelia verliest haar verstand en sterft korte tijd later.
Door verdriet ontstane waanzin. Zo kijk ik naar het schilderij. De eigenaren van het schilderij, Sir Edmund Davis en Lady Davis, begrepen het niet. Toen ze het portret in 1936 schonken aan de 'National Gallery' te Kaapstad, wijzigden ze de titel in Portrait of Miss Ethel Warwick en ontnamen ze het schilderij haar poëtische intentie en symboliek.

Tegelijkertijd ontrukt de titel Ethel Warwick aan de vergetelheid. Ze poseerde voor meerdere vooraanstaande kunstschilders, maar er is verder geen enkel portret dat haar naam draagt. Als actrice behoorde ze nooit tot de besten. Mooi blijft ze. Voor mij Ophelia. Ook op de foto. In 1901, ten tijde van haar portrettering, schreef ze in het schetsboek van Steer een klein gedichtje:

O arme, oude W.S.
Ik zou graag je gedachten willen lezen
Je bent zo diepzinnig
Maar als je slaapt
Dan moet je je ook uitkleden, net als wij.





dinsdag 28 juli 2020

Jacky first


Jacqueline Bouvier in Parijs

Jacqueline hoorde niet op de achtergrond. Dat zie je op de foto’s. Ze was meer dan evenwaardig. Zoals het hoort in een goede relatie. First Lady. In 1962 bezochten de Kennedy’s Parijs. Time schreef: "er was ook nog een man die haar vergezelde". De president zei "Ik was degene die Jacqueline naar Parijs vergezelde, en ik heb ervan genoten!"

Veel mannen presteren voor hun vrouw. Of voor de te winnen dan wel niet gewonnen meisjes. Ouders laat ik maar even buiten beschouwing. De druk komt hoe dan ook van binnen, en altijd van nabij. Sommigen kunnen er mee omgaan, sommigen bekopen het met de ondergang.

Jacky kon er mee omgaan. Ze had het van nature, allemaal. Ze kon ook prima alleen verder na Johns tragische dood. Dat kon je van tevoren al zien. Daar had haar moeder voor gezorgd. En een bijzondere gratie, ook dat wil helpen. Zeker in Parijs, New York, waar ze woonde.

Of John het het van nature had is de vraag. Of hij het allemaal zo gewild heeft evenzeer. Van de familieomstandigheden bij de Kennedy’s ben ik minder op de hoogte. Ik heb even ook geen zin om het na te zoeken. Zo interessant is hij nu ook weer niet. Alles draait om Jackie. Altijd.



zondag 26 juli 2020

Poggenbeeks mijmering bij Dinan


Geo Poggenbeek, “Gezicht op Dinan”, 33,2 X 51 cm, 1896, Rijksmuseum Amsterdam

Geo Poggenbeek (1853-1903) werd door kunstcriticus Philippe Zilcken beschreven als “een en al gevoeligheid”. Zilcken voegt daaraan toe: “Als dat niet uit zijn werk spreekt, niet minder merk je dat wanneer je hem ontmoet: uiterst bescheiden, vriendelijk en innemend”.

Poggenbeek wordt niet gerekend tot de grootste schilders van zijn tijd. Doorgaans wordt hij beschreven als een navolger van Mauve en soms ook Breitner, met weinig eigenheid, “bekorend, niet groots, niet diep van zin” lees ik in een Groene Amsterdammer van 1906.

Voor mij heeft Poggenbeek alle eigenheid die ik zoek. Zijn “Gezicht op Dinan” uit 1896 kan gerekend worden tot de beste werken van een Hollands kunstschilder aan het einde van de negentiende eeuw. Wat mij betreft mag het vergeleken worden met “les toits blues” van Gauguin, naburig ontstaan.

Poggenbeek reisde in 1876 met collega-kunstschilder Nico Bastert door Zwitserland en Italië, om aansluitend een jaar lang te werken in Bretagne en Normandië. Hij noemde die periode later “een groot genieten”. Altijd is hij blijven zoeken naar datzelfde gevoel. Ook later reisde hij nog diverse malen af naar Frankrijk, de laatste keer in 1895-1896, toen bovenstaand werk ontstond. Hij moet gezeten hebben net buiten de stad Dinan, aan een landweg, als een buitenstaander die mijmert over wat geweest is. Die denkt aan zijn vroeg overleden vriend Theo Hanrath. Over het einde van zijn leven. Begin 1903 zou Poggenbeek overlijden, 49 jaar jong, waarschijnlijk aan tuberculose. Na het wegvallen van zijn generatiegenoten werd hij vergeten. Zijn landschappen, ooit liefkozend “Poggenbeekjes” genoemd, brengen geen topprijzen meer op. In de grotere musea bevindt het meeste van zijn werk zich in depot. Zo ook in het Rijksmuseum. Zijn “Gezicht op Dinan” wordt op de website zelfs pijnlijk foutief aangeduid als “Gezicht op Dinant”. Er wordt geen acht op geslagen. Conservatoren en curatoren tonen doorgaans weinig eigenheid in hun keuzes, gevangen als ze zitten in hun eigen commerciële raamwerk. Ze zouden mij eens moeten vragen.


Paul Gauguin, “Les toits blues”, Rouen, 1884

vrijdag 24 juli 2020

Langs het leven


Pieter de Hooch, “Interieur met een man die een brief leest ...”, 1670-1674

                                                         Zo lang ik kijken kan,
                                                         Kan ik lezen,
                                                         Met zoveel boeken,
                                                         Tot in de dood.

                                                         Zo lang ik lezen kan,
                                                         Kan ik leven,
                                                         In oude broeken,
                                                         Zelfs in nood.

                                                         Zo leef ik lezend
                                                                                      langs het leven,
                                                         In mezelve
                                                                                      met de rest,

                                                         Met een leeslint
                                                                                      voor de pauze,
                                                         Verder vind ik
                                                                                      alles best.



woensdag 22 juli 2020

Kandinsky’s betovering



Kandinsky, “Kozakken”,  94,6 x 130,2, 1910, Tate Liverpool


Wil Grohmann (1887-1928) in zijn studie over Wassily Kandinsky (1866-1944):

Op zekere dag trad hij in de schemering zijn atelier binnen en zag daar plotseling ‘een onbeschrijflijk schoon, met innerlijk gloeien doordrenkt schilderij’. Hij zag niets dan vormen en kleuren, geen inhoud. Het schilderij was van hemzelf. De volgende dag was de betovering verbroken; hij herkende pijnlijk duidelijk het onderwerp van het schilderij. ‘Ik wist toen precies, dat het onderwerp van mijn schilderijen schaadde.’ 

In de periode 1908 - 1914 werkte Kandinsky vaak in het dorp Murnau, nabij München. In deze jaren onderging zijn benadering van de schilderkunst een beslissende verandering. Het thematische en figuratieve raakte geleidelijk steeds meer ondergeschikt aan de indruk die kleur en vorm maakten, waarmee hij uiteindelijk een honderd procent abstract kunstenaar genoemd kon worden. Hij voelde geen behoefte meer om de dagdagelijkse werkelijkheid te representeren, maar wilde vooral emoties uitdrukken, gearrangeerd als een muzikale compositie.

Volgens Kandinsky voerden bepaalde kleuren hem terug naar gevoelens uit zijn vroegste jeugd, de eerste basis. Hij beleefde ze als een spirituele ervaring. Zijn abstracte werken lenen zich ook uitstekend om bekeken te worden met mooie muziek op de achtergrond, zoals van Wim Mertens, in het filmpje hier beneden. Kandinsky zag zijn werk ook als een vorm van componeren. Puur visueel ben ik echter het meest geporteerd van de schilderijen uit zijn overgangsperiode, zoals het hierboven getoonde doek uit 1910, waarop de kozakken met hun oranje hoeden nog net herkenbaar zijn. Een klein lijntje met de werkelijkheid vind ik blijkbaar toch belangrijk. In alles wel.



maandag 20 juli 2020

Diana Dors en Helmut Newton




Diana Dors moest de Britse tegenhanger van Marilyn Monroe en Jayne Mansfield worden, maar heeft zich in populariteit nooit echt met haar Amerikaanse tegenhangers kunnen meten. De films waarin ze acteerde behoren niet tot de canon van de jaren vijftig. In de jaren zestig en zeventig verdween ze geleidelijk in pretentieloze B-films.

De foto’s van Dors kunnen zich echter nog steeds meten met die van die van haar illustere voorbeelden. Ik herken de stijl van Helmut Newton, van twintig jaar later. “Ik hou van slechte smaak”, zei Newton ooit, “Slechte smaak is stukken spannender dan wat verondersteld wordt goede smaak te zijn, hetgeen uiteindelijk niet meer is dan een gestandaardiseerde manier om naar de dingen te kijken”.

Wat heet goede smaak. Of slechte. Het voordeel van de dingen beleven in je eigen hoekje is dat je je voor niemand hoeft te verantwoorden. Ik maak het zelf wel uit, wat ik mooi vind, of spannend, of saai. Er zijn al zoveel borrels en recepties waar ik mensen zonder verstand van zaken hoor praten. Ik was op een etentje waar iemand begon over Kandinsky. Hij had nog nooit over Der Blaue Reiter gehoord. Ik zei verder maar niks. Blij dat ik kon vertrekken. Naar mijn eigen kleine hoekje, op dit blog. Diana Dors vandaag. Kandinsky kan wel wachten.





zondag 19 juli 2020

Newton zonder woorden




Ik was met mijn vrouw in Loods 5 en bleef hangen bij de fotoboeken. De Sumo van Helmut Newton lag opengeslagen op een bijbehorende boekenstandaard. Terwijl mijn vrouw bij de meubels kijkt blader ik wat en blijf even steken op bovenstaande foto uit 1986. Later op onderstaande, uit 1979.

De erotiserende werking van Newtons foto’s zit hem nauwelijks in het getoonde naakt, dat beperkt en ondergeschikt is. Het gaat om de fantasie. Je mag er zelf een verhaal bij bedenken. De vage titels, die ik liever weglaat, zeggen niks over de context. De context maak je zelf, als altijd.

Als met alles in het leven blijft veel onuitgesproken. Ook bij Newton is dat zo. “Het is vooral interessant om te werken in een wereld met bepaalde taboes”, schreef hij ooit, “en modefotografie is zo’n soort wereldje. Taboes hebben, en er dan omheen cirkelen - dat is interessant.”

Taboes genoeg vandaag de dag. Genoeg om onuitgesproken te laten. Genoeg om omheen te kunnen cirkelen. Misschien is dat wel de kern van erotiek.




zaterdag 18 juli 2020

Mijn zomer langs de vaart


Cornelis  Springer, “Gezicht op de Delftse vaart in de zeventiende eeuw”, ca. 1852

                                               Zo zomers langs de vaart,
                                               Zwevend als de vissen in het water,
                                               Zacht als het wolkenloze blauw,
                                               Zo zondig,
                                                                 bijna zwoel langs de onvoltooide vaart.

                                               Zo zoek ik de zomer langs de vaart,
                                               Zo ver als mijn onvervulde dromen,
                                               Zo zwoel als als de avond die moet komen,
                                               Kortstondig,
                                               Voel ik mijn zomer
                                                                              langs de eindig stille vaart.

vrijdag 17 juli 2020

Natalie voor de wereld


William Claxton, “Natalie Wood, Fifth Avenue, Manhattan”, 1961

Natalie Wood (1938-1981) is Judy uit Rebel without a Course, Maria uit West Site Story. Bovenstaande iconische foto werd genomen in 1961 ten tijde van de opnames voor laatstgenoemde film. Zo willen alle meisjes zijn, alle jongens haar winnen.

Natalie heeft het leven nooit gewonnen. Betere films kwamen er niet meer. Ze verdronk onder nooit opgehelderde omstandigheden tijdens een zeiltripje met onder andere Robert Wagner, de man met wie ze twee keer trouwde, wat nooit goed is.

Ik heb nooit een goed gevoel gehad bij die Robert Wagner. Het was niet mijn type, ik zag hem niet passen bij de mooie Natalie. Misschien wel daarom dat ik hem altijd ben blijven verdenken, al weet ik er allemaal bitter weinig van. Maar zo werkt dat bij mensen, tot rechters aan toe.

donderdag 16 juli 2020

Olga en Victoria


Laura Knight, “A Dark pool”, 1918, omslag van Olga


Ik lees Olga, van Bernhard Schlink en herken de stijl van Knut Hamsun. Ik herken de stijl van Victoria, zonder dat ik ook maar enige aanwijzing heb dat Schlink zich door Hamsun heeft laten inspireren. Of het zou al moeten zijn dat ook Herberts zus Victoria heet.

Soms komen de dingen toevallig samen. Hamsun is misschien wel mijn meest favoriete schrijver, vanuit het begin van mijn levenslange leeswoede. Schlink is meer de ontdekking van de laatste tijd. Soms zie je parallellen die alleen tot jezelf terugvoeren. Dat ze er zijn voelt goed. Al is het maar in de grondtoon. Het geeft een zekere duidelijkheid. Iedereen zoekt de juiste grondtoon, ook al lijkt vrijwel niemand zich dat bewust.

“Maar die ander moet toch bij je passen?”
“Ach kind, het komt niet door hun karakter, dat twee mensen bij elkaar passen: dat komt door de liefde”.

Het gaat om de grondtoon. In wezen is is alles eenvoudig.

“Ze liep graag over kerkhoven omdat daar iedereen gelijk was - de streken en de zwakken, de armen en de rijken, de geliefden en de eenzamen, zij die successen hadden gekend en zij die hadden gefaald.  Een mausoleum, een standbeeld, de grote van een grafsteen veranderde daar niets aan. Iedereen was dood een eenzelfde manier. Niemand glorieerde hier nog, en waar had die glorie eigenlijk toe geleid?”

In wezen is alles eenvoudig.

dinsdag 14 juli 2020

Over flappers en moraal


Louise Brooks

Als je ouder wordt zie je de geschiedenis zich herhalen.

Ik lees wat over de roaring twenties. In de Verenigde Staten vond een enorme economische groei plaats, die zich weerspiegelde zich in grote individuele vrijheden en tolerantie. De flappers waren er zo’n beetje verpersoonlijking van. Actrices als Clara Bow en Louise Brooks schitterden in films waarin homoseksuele en lesbische scènes niet werden geschuwd. Alles kon, misschien niet overal, maar toch. In Parijs en Berlijn gebeurde zo’n beetje hetzelfde. Na de Grote Depressie was het echter afgelopen. In Amerika werd in 1934 de Hays-code ingevoerd met richtlijnen voor censuur, voor films zowel als boeken. Er werden duidelijke afspraken gemaakt over wat kon en niet kon.

Ik werd nog groot in de jaren zestig en zeventig, volgend op de jaren vijftig, opnieuw een tijd van economische groei en ook weer van toenemende vrijheid. Alles mocht weer, en ik vond het prima, vind het nog steeds goed. Tegenwoordig gaat het allemaal wat moeilijker en worden de vrijheden weer ingeperkt. Misschien niet via censuurcodes, maar hoe dan ook wordt van buitenaf bepaald wat kan en wat niet kan. We hadden de Metoo, de discussies over moslims, nu verbreed tot racisme. We discussiëren over wat kan en wat niet kan, geloven niet meer dat de individuele persoon dat zelf wel kan bepalen. Ik vind dat een gevaarlijke ontwikkeling. Hitler en consorten vonden hun voedingsbodem in de jaren dertig. Er wordt te groot gedacht, zeker als het om de moraal gaat. De moraal draagt altijd iets onbehaaglijks in zich mee. De een is geen haar beter dan de ander.

Een paar plaatjes van flappers, de vrijgevochten schoonheden van de jaren twintig. Louise Brooks en Clara Bow, omdat ik die al noemde. Omdat het een beetje troost biedt, in mijn weemoed. Honderd jaar voorbij en we hebben nog altijd niks geleerd.

Esther Ralston en Clara Bow

zondag 12 juli 2020

Vakantiegedachte


Nancy Berg. foto Nina Leen, juli 1952


                                                      Vandaag geen zin
                                                      In zware gedachten,
                                                      Het hoofd lekker leeg,
                                                      Langs de kust,
                                                      Laten wachten.

                                                      In de duinen,
                                                      Op de paadjes,
                                                      Door het zand,
                                                      In de wind,
                                                      Lekker struinen,
                                                      Met wolken,
                                                      Met de zon,
                                                      Die overwint.

                                                      Die door de dag
                                                      Met me meeloopt,
                                                      Van de oost naar de west,
                                                      Mooie mensen,
                                                      Mooie vrouwen,
                                                      Dat is Holland
                                                      Op zijn best.



vrijdag 10 juli 2020

Hamsuns ultieme individualiteit


Knut Hamsun door Edvard Münch, 1896

Knut Hamsuns Mysterien (1892) is voor mij nog steeds de ultieme roman, het boek dat me vormde en dat nog altijd de basis van mijn denkraam vormt. Voor de zoveelste keer herlezen.

De onwaarschijnlijke drang tot individualiteit, die me als jong volwassene in al mijn vezels deed vibreren. De aanklacht tegen reductie van het individuele tot voorgevormde vaste schemata, opgedrongen door de samenleving. In zijn essay “Uit het onbewuste zielenleven” uit 1890 schreef Hamsun: “Een man die handel drijft met paarden, bijvoorbeeld, is puur en alleen paardenhandelaar. Hij is paardenhandelaar in elk woord. Hij kan geen sprookje lezen of het over bloemen hebben, of in geinteresseerd, nee, hij moet altijd een luide stem hebben, altijd op zijn portefeuille kloppen, altijd barbaars vloeken en naar stal ruiken”. Dit stuitte Hamsun tegen de borst. Hij zou loskomen van elke context, los van het verleden, en richtte zich volledig op het unieke, op de zin van het moment nog voor die zin gevormd werd, nog voor de interpretatie en nog voor de verklaring, zonder symboliek.

Mysteriën is een aanklacht tegen het realisme in de literatuur, zoals dat eind negentiende eeuw hoogtij vierde. Het gaat niet om de unieke ontwikkeling van de persoonlijkheden, maar om toevallige krachten waardoor ze op het betreffende moment gestuurd worden, los van context en verleden, waarover we nauwelijks iets te weten komen. En als we al iets te weten komen zet het ons telkens weer op het verkeerde been. Er is geen enkele verbondenheid, in tijd noch context, met wat dan ook. Elk moment maakt je andermaal vrij, anders, uniek. Van alles wat er in Nagel omgaat kan nauwelijks iets worden herleid tot een welbepaald ik-beeld. Het enige dat zich in hem manifesteert komt tot uitdrukking in de innerlijke monologen, de stream of conciousness, die op volstrekt onsamenhangende wijze flarden laat zien van wat er in hem omgaat, willekeurig, bepalend en onbeduidend, rood en wit. Maar zelfs dan... Komt het van binnen of komt het van buiten? Wat representeert nog het individuele, in uiterste consequentie. En hoeveel symboliek blijft uiteindelijk verborgen onder al die woorden, zichtbaar, vervlogen, verdrongen.

Een mens heeft duizend gezichten. Elk moment een ander gezicht. Telkens opnieuw. Op zoek naar gezichten van vroeger. Het buitengewone. Ook dat. Naar een boek waarin ik me ooit zo herkende. Telkens weer opnieuw. Telkens weer opnieuw. En nog steeds ben ik niet te definiëren.

donderdag 9 juli 2020

In het dalen van mijn vlucht


Pieter Bruegel de Oudere, “Jagers in de sneeuw”, 1565

                                                Op de top van de linde,
                                                Zit een vogel die fluit,
                                                Onbereikbaar voor de katten,
                                                Ziet hij kalmpjes voor zich uit,
                                                Ziet hij mensen die haasten,
                                                In een komen en een gaan,
                                                Laat hij alles zo gebeuren,
                                                Blijft hij enkel maar bestaan.
                                                Zonder zaaien, zonder maaien,
                                                Door de vogels in de lucht,
                                                Hoort hij enkel zacht gemompel,
                                                En een hele diepe zucht.

                                                Ziet hij mij,
                                                                    hier stil beneden,
                                                In het dalen van mijn vlucht.

dinsdag 7 juli 2020

Een Landmesser of niet


Bijschrift toevoegen

August Landmesser (1910-1944) werd in 1931 lid van de NSDAP, in de hoop aan werk te komen. In 1935, toen de rassenwetten van Neurenberg werden uitgevaardigd, zegde hij zijn lidmaatschap op omdat bij niet meer mocht trouwen met zijn verloofde Irma Eckler (1913-1942), zijn Joodse verloofde.

August Landmesser werd later geïdentificeerd als de persoon op bovenstaande foto die weigerde de Hitler-groet te brengen toen de Führer op 13 juni 1936 Landmessers woonplaats Hamburg bezocht voor de tewaterlating van het zeilschip en vlaggenschip van de Duitse opleidingsvloot de “Horst Wessel”. Hij werkte als arbeider bij scheepsbouwer Blohm & Voss. Een bijzonder beeld. Mensen in massa’s kennen zo hun eigen psychologische wetten. Dat heb ik nog van Piet Vroon geleerd. Toen al, in mijn studententijd, heb ik besloten nooit te demonstreren. Conformist, non-conformist. Ik ben een Landmesser, maar tegelijkertijd ook weer niet.

Een unieke foto, in alle opzichten.

maandag 6 juli 2020

De karikatuur van Nienhuis


Bert Nijenhuis, “Op de beurs”, 1979

Deze foto van Bert Nienhuis (1944) stond in De Revisor, 1979, nr. 6, een tijdschrift dat ik nog steeds in mijn boekenkast heb liggen omdat er voor het eerst de “vroege versie” van Nescio’s Titaantjes in stond.

In 1979 was ik negentien. Studerend, vol plannen, zoekend naar een positie. Nog niet was alles verloren. Ik voelde wat Nienhuis bedoeld moet hebben. Alles wat me tegenstond in de grote mensenwereld zag ik in deze ene foto. De belangwekkende drukte, de Alpha mannen, mijn vader die zich een weg omhoog probeerde banen. Links de veelbelovende jongeman die quasi nonchalant een sigaret opsteekt, en die er wel zal komen. Rechts een onzeker ventje in pak, die bijna weggedrukt wordt door zijn leermeester, zoals ik mezelf een beetje vreesde, maar absoluut niet wilde zijn..

De wereld van het geld, de VVD. Altijd heeft het me tegengestaan.. De wereld van de recepties, netwerken, gewichtig doen, carrière maken, erbij willen horen, want dat is waar alles om draait. Toen ik negentien was wilde ik ook ergens bij horen, denk ik, niet bij deze mannen, maar toch. Misschien zat er wel meer herkenning in de foto dan ik wilde toegeven. Tegenwoordig prijs ik me in elk geval gelukkig dat het niet meer hoeft. Dat erbij horen. Je wordt er zo moe van.

Wat ben ik blij dat ik het al vroeg gezien heb, in deze foto, het hoge karikatuurgehalte, de blik van Nienhuis. Blij dat deze wereld mij verre is gebleven. Je weet maar nooit hoe het had kunnen lopen. Daar ben ik intussen wel achter.

zondag 5 juli 2020

Pé is dood & dat is kut




Pé is dood & dat is kut’, schreef Herman Brood na de dood van Pé Hawinkels (1942-1977). Hawinkels schreef songteksten voor Brood, Brood schreef later een ego-document over Hawinkels, “A star like me”, waarin hij suggereert dat Hawinkels een hartaanval kreeg bij horen van het nieuws over het overlijden van Elvis Presley. Waarschijnlijk wist hij beter. Hij heeft Hawinkels dood meegedragen tot aan zijn eigen fatale sprong in 2001, waarvan ik hoorde op vakantie in Zeeland, met de mijnen, in de auto naar Vlissingen.

Niets is wat het had moeten zijn’, staat in Hawinkels overlijdensbericht, ‘alles is wat het zijn moet’. Mooi gezegd. ‘Geweldig davert het woord over niets...’. Ook al zo mooi geschreven. Hawinkels was een begenadigd dichter, die zelden nog wordt gelezen.

Hawinkels was een begaafd vertaler, ook dat. Twee keer las ik zijn vertaling van De Toverberg van Tomas Mann, twee keer werd ik betoverd. En een derde keer in de vertaling van Driessens uit 2011. Driessens vertaalt wat er staat, secuur, dicht bij het origineel. Hawinkels vertaalt losjes, herschrijft zelfs, als het hem uitkomt. Zo ik begrijp werkte hij vaak slordig, de filosofische uitweidingen van Settembrini en Naphta zijn in zijn versie moeilijk te volgen, maar voor het overige ben ik er nog steeds niet helemaal uit welke vertaling ik nu prefereer. Ze staan gebroederlijk naast elkaar in mijn boekenkast. Moeilijk keuze, als ik voor de vierde keer betoverd wil worden.

Ik tuur nog maar eens op de vertalingen van de eerste zin: ‘Die Geschichte Hans Castorps, die wir erzählen wollen…’ is bij Hawinkels ‘Nu gaan wij het verhaal vertellen van Hans Castorp…’, bij Driessens ‘Het verhaal van Hans Castorp dat we gaan vertellen…’. Zeg het maar!



zaterdag 4 juli 2020

Dame op de fiets


Ed van der Elsken, Leidsestraat, Amsterdam 1979, Nederlands Fotomuseum

De nalatenschap van fotograaf Ed van der Elsken (1925-1990) gaat naar het Rijksmuseum en het Nederlands Fotomuseum, lees ik in het nieuws, overgedragen door zijn weduwe Anneke Hilhorst. Het gaat om een werkarchief van tienduizenden foto’s, in het pre-digitale tijdperk gigantisch.

Als je als straatfotograaf zoveel foto’s maakt moeten er wel een een paar goede tussen zitten, denk ik dan. Het laat zich ook niet altijd plannen. Vaak moet je geluk hebben. Hollandse vrouwen op de fiets geeft sowieso altijd al een bijzonder beeld, een mooi plaatje, maar bovenstaande foto voor mij toch vooral bijzonder door de omkijkende, oudere, zo te zien Joodse man links achter haar. De vrouw op de fiets heeft niets in de gaten. De plompe echtgenote van de omkijkende meneer ook niet. Geen wonder, met zo’n vrouw, schiet even door me heen, hoewel je daar natuurlijk geen plompe ega voor hoeft te hebben. Ook ik kijk wel eens om als een mooie dame voorbij fietst. Onopvallend natuurlijk. En dan maar hopen dat je niet gefotografeerd wordt.

Hoewel, waarom ook niet. Ik zie de humor er wel van in. En mijn vrouw weet het toch wel.

En met leeftijd heeft het niks te maken.

Mooi plaatje. Mijn tijd.

vrijdag 3 juli 2020

Het hart dient gelucht


Lovis Corinth, “Un Othello”, 1882

Even het hart luchten.

Als we met de morele bril van deze tijd kijken naar vroeger tijden, dan zijn er nooit zulke goede mensen geweest als wij, hoorde ik ergens. Het is pedant om standbeelden te bekladden. De geschiedenis te verloochenen. Excuses te vragen voor het verleden. Je verheft jezelf tot norm. En en passant verklaar je meteen zelf in elk geval te behoren tot de betere helft der mensheid. Wie de andere helft zou moeten zijn blijft onduidelijk. Zum kotzen. Zulke mensen horen zwaar te boeten! Moeten weg! Als ik het straks voor het zeggen heb zullen het de eersten zijn die die eraan moeten geloven. Met de Goelag komen ze nog genadig weg.

Maar ze hebben geluk. Niemand luistert. De tijd om nog aan de macht te komen zal tekort zijn. En bovendien ben ik er te moe voor. Laat ik maar weer met mijn hand over het hart strijken. Grootmoedig zijn. Ook die gasten moeten af en toe hun hart luchten. In de grond zijn ze misschien niet eens zo heel veel anders dan ik, als ik wat langer doordenk. Dachten zijn maar wat langer door. Laten ik ze nog wat tijd gunnen. Ze hebben geluk! En anders ik wel!

donderdag 2 juli 2020

De ontroering van Roelofs


Willem Roelofs, “Weidelandschap met vee”, 49,2 x 77,3 cm, Rijksmuseum Amsterdam

Willem Roelofs weerspiegelt mijn hart. Een schilder die onder de dingen kruipt. Ooit schreef hij: “Het doel, het streven van de kunst, is als dat van de muziek, te ontroeren’. Een ‘stomnatuurlijk’ landschap, zoals hij het noemde, waarbij de kunstenaar alleen weergeeft wat hij ziet, daar had hij niks mee. Een kunstenaar moet iets toevoegen. Zijn landschappen lijken altijd een zekere tevredenheid uit te drukken, weer of geen weer. De rust van toen, die zo contrasteert met de haast van nu, de rust die we blijven zoeken en die ik vind in het werk van Roelofs.

In 1887, op 65-jarige leeftijd, na dertig jaar in Brussel te hebben gewoond, kwam Roelofs in Den Haag wonen, recht tegenover het Rijnspoorwegstation, tegenwoordig Den Haag Centraal. Met de trein – en de tram waren zijn geliefde polderlandschappen snel en comfortabel bereikbaar. Hoezeer hij verknocht was aan het Hollandse landschap bleek in 1894, toen hij met zijn twee zonen een treinreis naar Zwitserland maakte. Hij vond het hooggebergte geweldig, maar weigerde het te schilderen. Voor het overbrengen van zijn emotie en ontroering leende het bescheiden Hollandse landschap zich vele malen beter.

Net als voor Nescio, in zijn natuurdagboek. Net als voor mij, in modeste ontroering.

Molen aan het Abcoudermeer

Langs de vaart

In ‘t Gein bij Abcoude

woensdag 1 juli 2020

Ewige Wiederkehr des Gleichen


Gabriël, “Een wetering bij Abcoude”, 1878

Heb ik alles van Nescio ik denk wel zes keer gelezen, maar nog niet zijn natuurdagboek. Buiten regen. Zit er nu wat in te bladeren. Het leest als een bezwering. Een “ewige Wiederkehr des Gleichen”.  Fietstochtjes in de jaren vijftig. Wat is er eigenlijk veranderd in al die jaren? Langzaam wordt het donker. De dagen zullen weer korten en vanzelf ook weer gaan lengen. Tot ver na onze dood. God blijft zich herhalen. Zoals in “De uitvreter” staat: 'Het water stroomde maar, de zon scheen er maar in, honderd, duizend, honderdduizend maal. Voor tweeduizend jaar scheen de zon er al in en stroomde het water maar. God weet hoe lang al. Meer dan 700.000 maal was de zon sedert al opgegaan, meer dan 700.000 maal was i ondergegaan, al dien tijd had het water gestroomd. Hij werd beroerd van dat getal.’

Citaat:

’25 Juni 1952. Deze week is de week van de jasmijn. Aan den weg tegenover dien tuin met de 4 kippen (aan den Grebbeweg) tusschen de boomen door naar de diepte en de verte kunnen kijken, naar den hoogen rand van de Veluwe omtrent Ede. Beneden: weiland en boomen en daarin 3 koeien die later uit het panorama waren gewandeld.’

Bijna heb ik vakantie. Dit jaar gewoon in Nederland. Het is goed zo. En dat kun je nog opschrijven ook, ootmoedig, berustend. Zo moet ik het ook maar eens proberen. Als je ooit een titaantje bent geweest heb je verder niks meer nodig.