GabriĆ«l, “In de maand juli”, 1888 |
Op een zomermorgen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam, is hij van de Waalbrug gestapt. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. 'Maak je niet druk, ouwe jongen,' had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het Noord-Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt.
(uit: Nescio, De uitvreter)
Acht jaar geleden stapte een goede vriendin van me voor de trein. We hadden nog ooit verkering gehad. Tegen achten in de ochtend ging ik met de fiets naar het station. Het was er overvol. Er reden geen treinen. Aanrijding met een persoon.
Toen ik rechtsomkeer maakte om thuis de auto maar te nemen had ik al een voorgevoel. Mijn vrouw ook. Die zei het zelfs. Als het maar niet... op het werk kwam slechte tijding. Toen ik het aan mijn baas vertelde liet ik zelfs een traan, wat ik nooit deed op het werk. In meer dan dertig jaar.
Blijkbaar moest het zo zijn. Ze had een psychiatrisch probleem, vertelden ze haar, het manisch depressief gestempeld en de psychater had gezegd dat ze ermee moest leren leven. Ze wilde er niet mee leren leven. Ik wist toen al niet wat ik ervan moest vinden, dat die psychater dat zo zei. De psychatrie is er toch vooral ook voor hoop, meer dan voor acceptatie. Ik snapte haar keuze wel.
Naast het spoor vonden ze haar schoenen. Altijd had ze mooie modieuse schoenen. Pumps. Die had ze netjes nog uitgetrokken.