Labels

dinsdag 22 oktober 2019

1932


Carel Willink, “De jobstijding”, 1932

Het jaar 1932 was een bijzonder jaar. Mijn vader werd geboren en er hing iets in de lucht wat nog niemand kon bevroeden. Voor de wereld, voor mezelf. Carel Willink schilderde dat jaar “De jobstijding”. Donkere wolken, naderend onheil. Een vrouw rent een deftige meneer achterna met een briefje. Jobstijding, wie kent die Bijbelse uitdrukking nog? Wie kan weten welk onheil zich aandient? De meneer kijkt niet om, ziet niet in de toekomst. Het jaar was 1932. Mijn vader werd geboren, straks een volle eeuw geleden. Mogelijk ben ik er nog steeds, dan. Wie zal het zeggen? Wie kan weten wat zich aandient? Niemand wil sterven!

Gerrit Achterberg voelde het ook. Hij schreef een mooi gedicht bij “De jobstijding”, met permissie

De buitenmuren van uw dood verrezen
vanmorgen bij 't ontwaken voor de ramen.
De wijzers op de wekker liepen samen
boven de cijfers die ik niet kon lezen.

En door mijn lichaam sloegen vreemde vrezen
Ik keek de krant in: alle eigennamen
waren vergeten; in annonces kwamen
adressen voor, die nergens konden wezen.

Toen ik beneden kwam vroeg, spraken de buren:
Alle huizen staan andersom. We kunnen 
niet telefoneren. Het verkeer ligt stil.

Op straat gekomen, hoorde ik het schuren
van stenen tegen stenen en de dunne
gil van een vrouw, die nog niet sterven wil.