Carel Willink, “De jobstijding”, 1932 |
Gerrit Achterberg voelde het ook. Hij schreef een mooi gedicht bij “De jobstijding”, met permissie
De buitenmuren van uw dood verrezen
vanmorgen bij 't ontwaken voor de ramen.
De wijzers op de wekker liepen samen
boven de cijfers die ik niet kon lezen.
En door mijn lichaam sloegen vreemde vrezen
Ik keek de krant in: alle eigennamen
waren vergeten; in annonces kwamen
adressen voor, die nergens konden wezen.
Toen ik beneden kwam vroeg, spraken de buren:
Alle huizen staan andersom. We kunnen
niet telefoneren. Het verkeer ligt stil.
Op straat gekomen, hoorde ik het schuren
van stenen tegen stenen en de dunne
gil van een vrouw, die nog niet sterven wil.