Robert Doisneau, “Jacques Prévert in Parijs”, 1955 |
Toen ik zeventien was overleed Jacques Prévert en in de Franse les besteedde de leraar Frans daar aandacht aan. We vertaalden zijn gedicht “Fiësta”. Het was een van de eerste keren dat ik gegrepen werd door poëzie. Ik vond het mooi en ik weet het nog steeds.
Ik zoek het gedicht nog eens op. Alles is zo gevonden tegenwoordig. Het past wat minder bij de leeftijd inmiddels, maar het is nog altijd mooi. Even voelde ik me weer adolescent. Ik zie Munchs “De volgende dag”, toevallig, en ik voel het opnieuw.
Nog maar een keer dan, op herhaling. Zo goed en zo kwaad als het kan heb ik het andermaal vertaald.
Fiësta
Et les verres étaient vides En de glazen waren leeg
Et la bouteille brisée En de fles was kapot
Et le lit était grand ouvert En het bed dat lag open
Et la porte fermée. En de deur was op slot.
Et toutes les étoiles de verre En alle glazen sterren
Du bonheur et de la beauté Die blonken in het gruis
Resplendissaient dans la poussière Van schoonheid en geluk
De la chambre mal balayée. In dit kille kale huis.
Et j’étais ivre mort En ik was levenloos dronken
Et j’étais feu de joie In volle vervoering geraakt
Et toi ivre vivante En jij sanguinisch beschonken
Toute nue dans mes bras. Geheel in mijn armen zo naakt.
Edvard Munch, “De volgende dag”, 1894-95 |