Labels

zaterdag 26 januari 2019

Degas, “De balletklas”, 1873-1875

Ik lees een boek van Julian Barnes met een hele reeks essays over kunst. Eerder las ik al een boek van hem met essays over literatuur. Barnes schrijft over kunst als een liefhebber, zoals hij over literatuur schrijft als een lezer. Hij is geen kenner, niet iemand die er vakmatig mee bezig is. Hij schrijft uit liefde. Hoe verademend is dat.

Barnes heeft de kunst en literatuur zelf moeten ontdekken. Het is hem niet geleerd, maar belangrijker nog: ook nooit opgedrongen. Hij wordt niet gehinderd door heersende opvattingen, maar gaat uit van wat hij mooi en fascinerend vind. Hij haalt vooral de context aan, biografische gegevens, de wijze waarop het werk tot stand kwam, bijzondere details die hem opvallen. Het is alsof je met een goede vriend door het museum loopt. Niet met een kunsthistoricus. Voor mij werkt dat.

Barnes trekt gangbare interpretaties in de kunstwereld in twijfel op basis van wat hij ziet. Zo stelt hij de breed gedragen opvatting dat Degas minachting voor vrouwen zou voelen ter discussie op basis van wat hij ziet in zijn werk, zonder overigens zijn eigen visie als waarheid te poneren. Hij blijft altijd twijfelen aan zijn eigen mening. Kunsthistorici zijn vaak wel heel overtuigd, willen dingen bewijzen.

Barnes schrijft met passie en met humor. Ook dat mist in kunsthistorische werken. Vooral niet te enthousiast worden, objectief en wetenschappelijk blijven. Bij Barnes merk je dat hij iets mooi vindt van binnenuit, vanuit zijn gevoel en enthousiasme, niet alleen vanuit het oog en de kennis, maar vanuit de geest die er voor openstaat, niet omdat het moet, maar omdat het zich voordoet. Gisteren zag ik Jeroen Krabbé op televisie die vertelde over een serie die hij over Chagall ging maken. Hij blijft een acteur, een beetje charlatan, maar toch moeten we het van dit soort mensen hebben, wil het nog leuk blijven.


Degas, “Drie danseressen in de repetitiezaal”, 1873