Labels

maandag 7 januari 2019

Zorg voor onze reuzen


Aelbert Cuyp, “Landschap met ruiter, herders en vee”, ca. 1665

De grote namen in de Nederlands literatuur van voor de Tweede Wereldoorlog lijken de tand des tijds niet te overleven. “In de schaduw van de bloeiende meisjes”, “Oorlog en vrede”, “De Toverberg”, “Dokter Zjivago”, “Ulysses”, de verhalen van Tsjechov: allemaal zijn ze recent opnieuw vertaald en de boeken worden aan hoge prijzen in de markt gezet. Maar de werken van Couperus, Van Schendel, Vestdijk en zelfs Multatuli worden onder een tientje nog maar nauwelijks aan de man gebracht. Zelfs op de middelbare school geraken hun boeken nauwelijks nog uit de bibliotheek om vervolgens schier vergeten te worden. Zelfs Reve, Hermans en Mulisch dreigt zo’n lot. Ze liggen nauwelijks nog in de winkel, worden nauwelijks meer verfilmd Ze raken vergeten. Wij zorgen slecht voor voor onze literaire reuzen.

Het Nederlands is een kleine taal. Onze literaire reuzen hebben beperkte internationale roem. Misschien hebben wij ook geen Tolstoj of Proust, toegegeven. Maar toch wil ik ze in bescherming nemen. Het niveau is echt niet zoveel slechter dan wat er om ons heen gebeurt. Ik herlees nog steeds af en toe met veel plezier Couperus, Mulisch blijf ik rekenen tot de beste tien schrijvers aller tijden. Ik durf het al bijna niet meer te zeggen, maar de schrijvers die ik noem komt internationale roem toe, al valt ze die nauwelijks ten deel. En dat is onze eigen schuld. We schieten op alle fronten te kort.

We zijn hier gewoon niet trots genoeg. Ja, op sporters, dat wel. Maar zelfs de literaire kritiek weigert onze literatoren op een voetstuk te zetten, verering is ons vreemd, we schrijven ze eerder de grond in. Als je zegt dat je Van Schendel leest moet je voorzichtig zijn, want dan denkt iedereen dat je stoffig bent. En dat ben ik niet.

In Dagblad De Limburger las ik een aantal jaren geleden een column in de week voordat de Nobelprijs voor de Literatuur werd uitgereikt. De recensent schreef dat hij die dagen weer hard zat te hopen dat Mulisch de prijs niet zou kregen. Dan liever Claus, dat schreef hij nog wel. Ik heb hem een mail geschreven, waarop hij reageerde dat hij maar columnist was en dingen soms wat scherp stelde. Zulke mensen moeten op enkele reis naar de Goelag. Maar dat heb ik dan weer niet in die mail geschreven. Zo ben ik nu ook weer niet.