Steichen, “Rodin, het monument voor Victor Hugo en De Denker”, ca. 1902 |
De nacht was helder, de maan en de sterren.
Kerstmis, Heel veel jaren geleden. Het was steenkoud, kraakhelder. Kerstmis was het.
Ik zou te voet naar de nachtmis en wandelde onder de blinkende hemel door het donker. Melancholisch behaagde ik mij in gedachten. Het was mooi zo. Beter. Die nachtmis kon me gestolen worden en ik liep de kerk voorbij.
Een half uurtje later hoor ik van achter me een naderend gebolder. Ik kijk over mijn schouder en zie De Busser, op zijn bakfiets. Midden in de nacht. Hij schiet vol op de rem en slipt wat met zijn achterwiel. "Hé, wat brengt jou hier. T'is nachtmis, daar zou jij toch naartoe gaan".
De Busser vertelde dat hij naar de nachtmis was gegaan, maar hij zag mij nergens zitten. Halverwege had hij de kerk weer verlaten.
"Dooie boel ook", verklaarde hij, "als je maar een beetje meezingt kijken ze je allemaal boos aan. Kom je mee? Ik heb nog twee flessen wijn en een stokbrood! Van mijn ouders". Meegenomen uit hun kerstpakket, bleek later.
Inmiddels lang geleden. Ik herinner me dat De Busser bij herhaling de stelling aanging dat er hier op het aardse niks te zoeken valt. Meestal had hij wat gedronken dan. Soms kon hij ook diepzinnig uit de hoek komen. “Een goeroe wijst altijd de verkeerde weg”, riep hij een keer, toen we zoiets op televisie zaten te kijken, “elke zoektocht leidt tot niks”. Zijn inzicht was dieper dan ik toen bevroedde, denk ik nu wel eens.
Er gebeurde weer weinig. Altijd gebeurde er weinig. Maar toch was het goed, in ons nietsdoen.