Alma-Tadema: “De dood van de eerstgeborene”, 1872 |
Abel Herzberg schrijft over een bewaakster in Bergen Belsen, Irmy. Irmy controleerde of de bedden netjes waren opgemaakt. En altijd waren er wel een paar bedden die niet goed waren opgemaakt, hoe glad getrokken ook. Notieren!! Straf!!
“Wat kon het de blonde Irmy schelen hoe bedden waren opgemaakt”, schrijft Herzberg, “Het ging om het rapport. En ze was bang voor Olle, net als Selma, Agnes, Inge en Grethe”.
En Olle? Wat zei Olle?
“Glaubt ihr dass ich mich für die Juden eine Sigarre hole”? Dat zegt Olle. Eine Sigarre is Hoogduits voor een uitbrander. De angst voor die Sigarre heeft de wereldgeschiedenis beïnvloed, stuurt het handelen.
En Irmy kon nog meer dan alleen de bedden controleren, vervolgt Herzberg. Ze kon ook slaan, om niks. “So, und jetzt geh ich ein bischen prügeln im Frauenlager”, zei ze dan. En Dat deed ze dan, en niet zo’n beetje.
Maar Irmy kon ook nog andere dingen dan alleen slaan. Ze kon ook naar het kampweeshuis gaan om met de kinderen te gaan spelen. En te lachen. Over een baby in het kamp zei ze een keer: “Als jullie allemaal vergast of doodgeschoten worden, red ik deze kleine”.
Kom daar maar eens tegenop, denk ik dan.
Kom daar maar eens tegenop, denk ik dan.
Een mens is honderdduizend gezichten, schreef Pirandello ooit. En dus niemand tegenover zichzelf, is mijn stelling. Misschien ligt daar wel de verklaring. De tragiek van het mens-zijn. Daar kun je alle kanten mee op.