Jongkind, “Overschie bij maneschijn”, 1871 |
De dagen kwamen en gingen voorbij. De oudjes gingen dood, kinderen werden geboren. Wij namen er geen notie van. Wij droomden onze dromen en kwamen tot niets.
Nogmaals een oude herinnering. Aan Latjes. En De Busser.
Latjes was nooit zo spraakzaam. Latjes hield ook van vissen. En op zonnige dagen hielden wij hem soms gezelschap.
En zo zaten Pieters en ik op een warme zomeravond ook weer zwijgend bij Latjes langs het water, toen plotseling De Busser met zijn bak fiets Aan kwam rijden. "Een goeienavond", riep hij al op af stand en hij stapte zwierend af: "Zozo”, zij hij, “laten we hier eens wat leven in de treurnis brengen". En daar gooide hij een vol kratje bier uit zijn rij wiel. Pieters en ik begroetten hem voorzichtig juichend, maar Latjes werd boos en stond op. Hij haalde zijn hengel op, pakte zijn spullen en vertrok.
"Krijg nou wat", verbaasde De Busser zich, en hij krabde op zijn hoofd.
"Val dood", hoorden we Latjes nog zeggen.
Want zo waren we. Zo was De Busser en zo was Latjes. En Pieters? En ik? Ach ja, we zijn allemaal anders.
Of misschien wel allemaal hetzelfde.