Arnold Böcklin: Het dodeneiland, 3e versie, 1883 |
Ik neem de krant van zaterdag, en lees een stukje over oorlogsmisdadigers, WO II. Ze zijn nu bijna allemaal dood.
Ik pak er een boek van George Steiner bij:
"Wij realiseren ons nu”, schrijft Steiner, “dat extreme vormen van collectieve wreedheid en hysterie kunnen samengaan met de instandhouding of zelfs met de verdere ontwikkeling van een hoge cultuur. We weten dat in één en hetzelfde individu duidelijke kenmerken van literair en esthetisch gevoel kunnen samenvallen met barbaars, sadistisch gedrag. Mensen als Hans Frank, die de Endlösung in Oost Europa leidde, waren gretige kenners, en in sommige gevallen vertolkers van Bach en Mozart. Leden van het apparaat van beulen en gasovens waren liefhebbers van Goethe, en hielden van Rilke. De grote studie van Hölderlin werd bijna op gehoorsafstand van een dodenkamp geschreven: Heideggers pen berustte niet, en evenmin verstomde zijn geest".
Ik houd van Steiner maar verbaas me over zijn verbazing. Of misschien ook niet. Dergelijke woorden hadden nooit verzucht kunnen zijn als er niet eerst een illusie is geweest dat beschaving en barbarij strikt gescheiden werelden vertegenwoordigen, of sterker nog: dat de barbarij door beschavende in vloeden zal kunnen worden terug gedrongen.
Schematisch denken schept merkwaardige illusies.
De schrijver van het krantenartikel haalt een boek aan over kinderen van bekende nazi's: Göring, Hess, Mengele, Dönitz. Namen die demonische beelden voor de geest roepen van Holocaust en totale oor log. Zij waren bouwmeesters van de terreur. Maar ze waren ook vaders. Goede vaders.
Ook dat gaat samen.
God zij dank.