Picasso, “Dora Maar. De gele trui”, 1939, 81x65 cm,Staatliche Museen zu Berlin |
"Zittende vrouw. Marie-Therese Walter" 1937, Musee Picasso |
Geïnspireerd door kindertekeningen en primitieve maskers combineerde Picasso vanaf de jaren twintig in zijn portretten veelvuldig een aangezicht “en profil” met een aangezicht “en front”. In een dissociatief proces van voortdurend ontleden en samenstellen verenigde hij verschillende gezichtspunten tot een complex driedimensionaal polyperspectief op een tweedimensionaal beeldvlak. Tegelijkertijd bleef hij geïnteresseerd in het figuratieve, in de herkenbare vorm, van waaruit hij via associatief logische overgangen een synthese zocht met het abstracte. Meest herkenbaar is deze stijltechniek in de portretten die hij van zijn minnaressen maakte, in het bijzonder Marie-Therese Walter en Dora Maar.
Walter werd in 1927, op zeventienjarige leeftijd, Picasso's minnares, op een moment dat hij getrouwd was met Olga Koklowa. In 1935 scheidde hij van zijn vrouw en schonk Walter hem een dochter, Maya. Kort daarna leerde hij de artistiek begaafde fotografe Dora Maar kennen en begon ook met haar een verhouding. Beide relaties liepen jarenlang langs elkaar op en beide vrouwen werden rivalen, hetgeen Picasso niet belette hen beide als model te gebruiken, soms in vergelijkbare portretten. Toch wist hij op subtiele wijze ook de verschillen tussen beide vrouwen te benadrukken.
"De gele trui" ontstond tijdens een verblijf in Royan, aan de Atlantische oceaan, waar Picasso met zowel Maar als Walter verbleef.