Ajax, 2 juni 1971, ik spaarde de munten van het tanken, ik ken ze nog allemaal Alles zal voorbijgaan, schiet door me heen. Van de veldspelers zijn er nog twee in leven, de jongste en de oudste. |
Vroeger keek ik ‘s-nachts met mij vader naar boksen. Mohammed Ali tegen Joe Frazer. “In Amerika ziet iedereen meteen als het een punt is”, zei mijn vader, “dat zijn allemaal kenners”.
De eerste keer dat ik lang op mocht blijven voor het voetballen was bij de eerste Europacup winst van Ajax. Een jaar eerder bij Feyenoord moest ik nog naar bed en bad ik dat ze zouden winnen. En dat deden ze. God bemoeit zich met alles.
Vanavond is Nederland België. Ik herinner me een goal van Cruijff. Bijna een halve eeuw geleden ook al weer. En weer zit ik er klaar voor. Nog altijd met de paprikachips.
Meer dan een halve eeuw volg ik voetbal. In mijn jonge jaren speelde ikzelf, vele seizoenen, als amateur uiteraard, maar toch. Zeg maar eens dat ik intussen geen kenner zou zijn. En ik ben niet de enige. Honderdduizend bondscoaches, die allemaal verstand hebben van voetbal. Net als de Amerikanen van boksen. De enige die dat niet gelooft is Van Gaal. Maar die is dan weer vermakelijk. Ook dat is wat waard.
Een opstelling maken kan iedereen. Van mij mag hij blijven.
(Ps, dit vul ik aan na de wedstrijd, België - Nederland 1 - 4, Van Gaal móét blijven).