Labels

zaterdag 25 juni 2022

Ruisdael over tijd en ruimte

 
Jacob van Ruisdael, “De burcht Bentheim”, 1653, 110,5 x 144 cm, National Gallery of Ireland, Dublin,
gezicht vanuit het zuidwesten, de molen ten rechterzijde.

Jacob van Ruisdael is de grootste Hollandse landschapsschilder uit de zeventiende eeuw. Imposante wolkenpartijen boven een lage horizon binnen een eenvoudig gekaderde strakke vlakverdeling. “Gezicht op Haarlem met de bleekvelden” is wat dat aangaat onovertroffen. Oer-Hollands. Je reinste poëzie. 

Maar Ruisdael zocht naar meer, wilde het Hollandse overstijgen. Onder invloed van de Italianisanten zocht hij naar nieuwe inspiratie, naar bergen, dromen, mystiek. Omdat hij een reis naar Italië niet kon veroorloven trok hij in 1650 met zijn vriend Nicolaes Berchem naar Oost-Nederland en het Duitse stadje Bentheim, net over de grens bij Oldenzaal. Boven op een nabijgelegen heuvel stuitten ze daar op een vestingsburcht, waar ze zwaar van onder de indruk moeten zijn geweest. Ruisdael maakte er honderden schetsen. Verder hoefden ze niet te reizen. Italië lag om de hoek.

Tussen 1650 en 1665, terug in zijn atelier, maakte Ruisdael minstens twaalf schilderijen van het kasteel op basis van zijn eerder gemaakte (meest verloren gegane) schetsen. Het werden on-Hollandse hoogtepunten in de Nederlandse schilderkunst. Ze appelleren nog steeds aan mijn romantische ziel die geworteld is in de ridderromans uit mijn jeugd. De werken staan behoorlijk ver van de realiteit en zijn zwaar gedramatiseerd. Ruisdael maakte van de heuvel een berg, versterkte de dieptewerking door een laag gezichtspunt in te nemen en vergrootte zo de werkelijkheid uit omwille van het effect. 

Bij mij werkt het. Dit is waar ik naar zoek. Wat ik heb verloren. Gevoel van vergankelijkheid. Wat is geweest. Wat nog is. En wat zal blijven.


Detail versie National Gallery of Ireland

Versie Mauritshuis, ook vanuit het zuidwesten, ca. 1652

Versie Guildhall-artgallery, Londen, 1653-1656

Schets van de burcht door Ruisdael, Städel Museum Frankfurt aM, inv. 938, 1650
(let op de verhouding met de molen)