Caravaggio, “Narcissus”, 1598-1599 |
Ada gaat winkelen in de Bijenkorf. In een soort van opwelling laat ze een puntenslijpertje van 1 gulden 5 in haar jaszak glijden. Als ze het winkelpand verlaat, wordt ze echter tegengehouden. Ze moet weer naar binnen en wordt opgesloten in een klein kaal kamertje. Na twintig minuten verschijnt de bewaker met een politieagent. Ada biedt aan de puntenslijper te betalen maar vindt geen gehoor en wordt geboeid meegenomen naar het politiebureau. Daar wordt ze voorgeleid aan een brigadier. Ze is perplex en zegt niet te snappen dat al die rompslomp nodig is voor een puntenslijper van f. 1,05.
“Het gaat niet om één vijf, het gaat om winkeldiefstal”, antwoord de brigadier. “Als duizend mensen iets voor één vijf stelen en we doen daar niets aan, waarom zouden we dan nog iemand vervolgen die voor vijftienhonderd gulden iets heeft gestolen. Of iemand die vijftienhonderd gulden heeft gestolen. <...> als we daar niet aan doen, dan wordt er over een jaar of tien ook niets meer gedaan aan iemand die een fiets of een autoradio heeft gestolen, en over vijftig jaar niets meer aan moord. Dat wilt u toch ook niet?”
Waarom schrijf ik dit over? Even los van de vraag of in de jaren zestig al werd gesproken over diefstal van autoradio’s en het voorzienige oog van Mulisch, is het vooral de denkomslag die ik bij mezelf gewaar werd tijdens het lezen, en die me frappeerde. Aanvankelijk ga je helemaal mee in de verbouwereerdheid van Ada en voel je een opkomende boosheid tegen het systeem. Vervolgens lees je de uitleg van het systeem en draai je volledig om. Alles heeft twee kanten. Iedereen heeft altijd gelijk. Ik heb dat bij alles en dat maakt me weinig krachtig. Zelfs bij Stalin heb ik dat een beetje.
Ik moet denken aan de oude Molotov die tot op hoge leeftijd de Grote Zuivering eind jaren dertig verdedigde. Hij zag het als een noodzakelijk middel voor de partijtop om de loyaliteit te testen van weifelaars, carrièrejagers en verborgen vijanden in de partij. Hij plaatste het gebeuren in het perspectief van de dreigende oorlog met nazi-Duitsland: “We moesten ons er wel van verzekeren dat er in oorlogstijd geen vijfde colonne kon ontstaan. Het is misschien twijfelachtig of al deze mensen spionnen waren, maar het belangrijkste was dat we hen als het er op aankwam niet konden vertrouwen”. Als de betreffende personen tijdens de oorlog in oppositie zouden zijn gegaan, was de oorlog volgens Molotov mogelijk verloren.