Labels

donderdag 28 februari 2019

Lenin in kleur


Lenin, 1922
(courtesy Klimbim)

Zwartwit foto’s creëren een zekere afstand. Zwartwit foto’s benadrukken de afstand met het verleden.  Net als zwartwit films. Het is iets van vroeger. Zwart wit is voorbij.

Ik heb veel gelezen over Lenin, al vanaf mijn jonge jaren. Lenin was ver weg, op afstand. Hoe veel ik las, hoe goed ik hem meende te snappen.

En dan ineens zie ik een kleurenfoto van Lenin, op het internet. Bij toeval. Nog nooit gezien in al die jaren. Mijn mond valt open. Ineens is Lenin zo dichtbij dat ik bijna van hem schrik. De foto is haast honderd jaar oud, maar het lijkt wel of we samen zijn, in dezelfde ruimte, of hij me aankijkt, aanwezig is. Of hij terug is op aarde. Ik heb nooit kunnen vermoeden dat een foto na inkleuring zo een andere impact kon hebben. Een gebalsemd lichaam heeft nauwelijks meer effect.

woensdag 27 februari 2019

Avercamp, “Winterlandschap met ijsvermaak”, ca. 1608

Mijn vader en de oorlog.

Mijn vader was van voor de oorlog. Bij de bevrijding van het zuiden was hij twaalf. In het zuiden was niet zoveel loos tijdens de oorlog. Ik heb weinig spannende dingen gehoord. Geen meeslepende verhalen. Hij heeft eens iets verteld van een onder zijn jas gesmokkeld kaasje dat hij in de bus liet vallen. “Het rolde precies in het gat bij de achterdeur. Een kemies raapte het op en nam het mee”.

Ook vertelde hij over een paar jonge dorpsgenoten, iets ouder dan hij, Sjef Beeren, die toen de bevrijding in zicht was een witte band om de arm trokken en achter NSB-ers aangingen. De mensen worden pas dapper als ze weten dat het kan.

Of over een Canadesesoldaat, Harald, die hij na de bevrijding wat mocht helpen, waarmee hij soms op de motor mocht en die hem ooit chocola of etenswaar gaf. En waarvan hij ooit zei dat hij die best nog een keer terug had willen zien.

Maar verder toch eigenlijk niets. En toch blijft die oorlog hangen. Oorlog beklemd een totale atmosfeer. Dat moeten ook kleine jongetjes voelen. Mijn vader is nooit echt los gekomen van de oorlog. Altijd ging het erover. Altijd las hij erover. En dan die films, waarbij de geallieerden de goeien waren en de Duitsers de kwaaien. Een schematisch beeld dat hij nooit meer bijstelde. Zoals de wereld van mijn vader altijd een stuk eenvoudiger is geweest dan de mijne. Meen ik dan.

dinsdag 26 februari 2019

Soms ...


Christian Købke, “Uitzicht vanaf Dosseringen”, 1838


                                           Soms voel ik vaag wat woede,
                                           Soms borrelt er gegrom,
                                           Soms moet ik eigenlijk boos zijn,
                                           Al weet ik niet waarom.

                                           Soms voel ik mij zo vredig,
                                           Soms maal ik er niet om,
                                           Soms moet ik ergens blij om zijn,
                                           Maar weet ik niet waarom.

                                           Soms voel ik zonder reden,
                                           Soms weet ik niet waarom,
                                           Soms resoneert een zenuwbaan,
                                           En alles denkt zich krom.

                                           Rondom die ene stomme vraag,
                                           Waarom dan toch, waarom?



maandag 25 februari 2019

Over Rembrandt en de kwalificatie van topstukken


Rembrandt, “Portret van Jan Six”, 1654

Rembrandt is een groot schilder. Er zijn schilderijen van Rembrandt die je overrompelen. Er zijn schilderijen van Rembrandt die nieuwsgierigheid oproepen, die vragen om verdieping. Er zijn portretten van Rembrandt die blijven hangen, omdat het model intrigeert. Denk aan het prachtige portret van Jan Six, dat meer zegt dan een dikke roman van Geert Mak. Ook “De Nachtwacht” intrigeert, als groepsportret, met levende figuren, los van de vraag of we het schilderij niet vooral ook bewonderen omdat iedereen het bewondert.

Iedereen bewondert Rembrandt. In kunstkringen kun je haast niet anders beweren. Maar dat wil niet zeggen dat alles wat Rembrandt maakte van hetzelfde bewonderenswaardige niveau is. In 2015 werden de portretten van Maarten Soolmans en Oopjen Oppit voor 160 miljoen euro door de Nederlandse en Franse staat overgekocht van de Rothschilds. Het werd als topaankoop gepresenteerd. Maar ik vond het niet geweldig, snapte er eigenlijk niks van. Saaie portretten, nooit gemaakt om artistieke reden, uiterst vaardig geschilderd, op zijn best een beetje beter dan de talloze andere portretten in opdracht uit die tijd. Ze werden vooral als topstukken bestempeld omdat ze van Rembrandt waren. Zo werkt dat. Als de portretten niet zo nadrukkelijk in het nieuws waren geweest liep iedereen ze in het museum voorbij. Dat geld had beter besteed kunnen worden.

Moraal is dat je vooral moet durven vertrouwen op je eigen ogen en intuïtie. Laat je overrompelen, vertrouwen op je eigen oordeel. Om iets van kunst te kunnen vinden moet je er iets van weten, dat wel, de ogen regelmatig trainen, dat wel, maar je moet je nooit laten vertellen wat je mooi moet vinden. De wereld van de kunst is relatief klein en vaak pedant. Maar misschien ben ik dat ook wel.


         
Marten Soolmans, 1634
 
Oopjen Coppit, 1634

zondag 24 februari 2019

Sophia Loren











Als je mij vader vroeg wie hij de mooiste vrouw van de wereld vond noemde hij - na mijn moeder, soms samen met Liz  Taylor - steevast Sophia Loren. De Italiaanse diva uit de tijd van zwartwit, met haar onbereikbare sterren. Ze was twee jaar jonger en leeft nog steeds. Schoonheid overleeft alles. “Niets maakt een vrouw mooier dan de overtuiging dat ze mooi is”, zei ze eens. Je ziet die overtuiging.

Als opgroeiende, nog thuiswonende adolescent, zag ik het bijzondere van Sophia nog wat minder. Daar hadden we het wel eens over. Maar ook ik wordt ouder. En de foto’s van Sophia zijn nog altijd even mooi. Ik heb mijn mening bijgesteld. Mijn vader is al lang overleden, maar het doet me deugd een paar foto’s van de door hem bewonderde schoonheid bij elkaar te verzamelen. Als hommage voor haar, maar ook vooral voor hem. Ik kan het hem niet meer laten zien, ik kan het er niet meer met hem over hebben, maar het is de enige manier van communiceren die nog overblijft.

“Als je nooit gehuild hebt kunnen je ogen nooit stralen”. Nog een quote. De reflectie van mijn vaders bewondering straalt van verre uit haar blik. Niet alles vervliegt.







   



                                                 








vrijdag 22 februari 2019

Edouard Vuillard en Misia Sert



Edouard Vuillard, “La Nuque de Misia”, 1897-1999, 13,5 x 33 cm, privé-collectie



Edouard Vuillard (1868-1940) was een bescheiden man. Hij leidde een leven zonder bijzonder levensfeiten. Zijn schier boekhoudkundig geschreven memoires zijn nooit uitgegeven maar alleen voor wetenschappelijke doeleinden beschikbaar. “Ik ben nooit meer dan een toeschouwer geweest”, is een uitspraak van hem. En dat zien we in zijn werken. Het gaat niet om de handeling of de voorwerpen die hij afbeeldt, maar om het gevoel dat zijn kleine schilderwerkjes oproepen.

Toch las ik in de memoires van Misia Sert (1872-1950), pianiste en salonhoudster, een opvallende anekdote over Vuillard. Ze vertelt dat ze in de avondschemer met hem over een knollenveld liep, en dat ze struikelde over een biet. Toen Vuillard te hulp schoot en haar net op tijd opving, ontmoetten hun ogen elkaar, waarop de tranen hem uit de ogen liepen. Sert schrijft letterlijk: “het was de mooiste liefdesverklaring die ik ook van iemand heb gehad”. En Sert wist waarover ze sprak. Vuillard echter, sprak zich niet uit.

Ik stuitte bij het zoeken op Sert en Vuillard op een klein, langwerpig en lieflijk werk van Vuillard met als titel “La Nuque de Misia” (Misia’s hals). Eigenlijk bestaat het werk meer uit haar blote schouder dan uit haar hals. Misia wordt van bovenaf geschilderd, het hoofd gebogen zodat het haar gezicht verbergt. Ze draagt een witte blouse, tegen een achtergrond met heftig resonerende roze- en paarstinten. Een meesterwerk, onmiskenbaar erotisch, tot uitdrukking gebracht door een bedeesde man. Altijd met een omweg.

Inmiddels is duidelijk dat Vuillard en Sert een - heimelijke - amoureuze en ook seksuele relatie hebben gehad, zoals Sert dat met vrijwel al haar interessante salonbezoekers had, Vuillards vriend Valloton incluis. Maar eigenlijk doet dat er helemaal niet toe.



“Valloton en Sert in de eetzaal”, 1899
“Valloton bij de Natansons”, met Misia, 1897

donderdag 21 februari 2019

Pierre Bonnard en telkens weer Marthe


Pierre Bonnard, “Le Cabinet de Toilette au Canapé rose”, Marthe, 1908


Of een kunstenaar een enerverend leven leidt, of heeft geleid, doet in beginsel niet ter zake. Pierre Bonnard (1867-1947) was was gesteld op huiselijk geluk. Hij maakte vrijwel al zijn schilderijen in zijn directe omgeving, intiem, beschouwend. Liefst 385 keer schilderde hij zijn vrouw Marthe 1869-1943). Vaak naakt, tijdens of na het baden, op bed, voor de spiegel, maar ook gewoon koffie schenkend, luierend, de hond aaiend. Marthe maakte deel uit van het interieur. Maar wel met liefde. Marthe is een geluksgevoel. Het leven dat hij leidde. Genoeg om voor te leven. Dertig jaar lang.

De tijd gaat voorbij. Dat is het droevige van zijn werken. Vastgelegd in gloed.

Dan lees ik ineens een merkwaardig verhaal. Bonnard, die dertig jaar heeft samengeleefd met Marthe, valt voor de jonge kunstenaresse Renée Monchaty. Stapelverliefd vraagt hij haar in 1921 ten huwelijk, om vervolgens weer terug te krabbelen. Misschien heeft Marthe hem wel hardhandig van zijn voornemen afgebracht. Of schrok hij ervoor terug. Hoe dan ook, korte tijd later treft hij Renée dood aan in een hotelkamer te Parijs. Zelfmoord. En hij leeft verder met Marthe, blijft haar schilderen, zelf nog na haar overlijden.

Puur geluk slaat dood. Wat als Renée nooit ten tonele was verschenen. Wat zeggen Bonnards werken over zijn geluksgevoel? Wat kunnen we er van zeggen?


    





dinsdag 19 februari 2019

“Wellen”. In Memoriam Carl Lagerfeld


Karl Lagerfeld, “Wellen”, 2007

Wenn sie so an den Wellen entlangging, die weiss mit leisem prickeln, über den Sand bis zu ihr hinauf liefen, da schien es ihr als wollte das Meer sie zu etwas überreden, zu etwas gegen was sie nicht sträubte, gegen das sie stritt, zuweiln so heftig stritt, dass sie laut vor sich hin ein “nein, nein” in das rauschen der Wellen hineinsprach, allein dieser streit met dem meer hatte, für Sie eine furchtbar erregende Anziehung.

Karl Lagerfeld is dood. Ik heb altijd veel sympathie gehad voor Karl Lagerfeld. Ergens diep van binnen delen we eenzelfde gevoel voor schoonheid. Deelden, moet ik zeggen. In 2007 maakte Lagerfeld een prachtige fotorapportage van Claudia Shiffer voor de Duitse Vogue. Thema was de roman “Wellen” van Eduard von Keyserling (1855-1918), geschreven in de stijl van Eline Vere, over een mooie, adelijke officiersvrouw die haar veel oudere man verlaat voor een jonge kunstenaar. Het speelt aan de Oostzee, begint als een idylle, maar eindigt in een catastrofe. Voldoende ingrediënten voor een uitzonderlijke fotoreeks. Kunst zit in altijd de juiste verbinding. En in een goed oog voor mooie vrouwen. Beter kan ik Lagerfeld niet eren.

Ich will es so stark, ich will es so einzig, ich bin so voll davon, bis in jedem Nerv, dass ich mich wundere, dass das Ziel nicht entgegenkommt, so nur eins wollen, nur eins sehen, und darauf jagen, dass ist eigentlich die einzige Art wirklich zu leben.








zondag 17 februari 2019

Bijbelverhalen van vroeger en Bathseba


Rembrandt, “Batseba met de brief van kong David”, 1654.
Ze heeft net de brief gehad waarin David haar voor de morele keuze stelt
tussen gehoorzaamheid aan de koning en trouw aan haar afwezige echtgenoot.

Ik ben katholiek opgevoed, in zoverre dat ik gedoopt ben, communie heb gedaan. Ik heb op een katholieke school gezeten en zo tot mijn tiende-twaalfde jaar ging ik zelfs naar de kerk. Er is niet veel van overgebleven. Ze hebben niet kunnen overtuigen.

Op de lagere school kwam elke week meneer pastoor een uur bijbel-les geven, op vrijdagmiddag. Dat hield niet meer en niet minder in dan dat hij een verhaal uit de bijbel vertelde. En dat deed hij met verve! De halve bijbel heb ik voorbij horen komen.

Als je een beetje in kunstgeschiedenis geïnteresseerd bent ontkom je niet aan de bijbelverhalen. Ik constateer tot mijn verbazing dat er veel is blijven hangen. Ik herinner me David en Goliath. David was een grote koning. De loftrompetten schalden voor koning David. En toen zag ik Bathseba.

David liet zijn oog vallen op de mooie Bathseba. Vanuit zijn woning kon hij haar zien als ze ging baden. Maar Bathseba was getrouwd. David stuurde haar man Uria met de fronttroepen ten oorlog, waar hij sneuvelde. Nog terwijl Uria aan het front streed liet David Bathseba per brief bij zich ontbieden en maakte haar zwanger. Na de dood van haar man huwde hij haar en verwekte nog meer kinderen.

Niet alle verhalen werden verteld. Meneer pastoor moest ook binnen de lijntjes blijven. Niets menselijks is vreemds aan de bijbel, weet ik nu. Des te mooier als je dat later nog ontdekt. Een van de mooiste werken van Rembrandt. Psycholoog avant-la-lettre.

zaterdag 16 februari 2019

Gustave Courbet, “Het atelier van de schilder”, 1855, 361 x 598 cm, Musée d’Orsay

Vier jaar geleden beschreef ik op Wikipedia Courbet’s monumentale “Het atelier van de schilder” uit 1855. Goed gedocumenteerd dacht ik, vooral op basis van een uitgebreide analyse van Rosemarie en Rainer Hagen. Recent las ik een korte levensbeschrijving over Courbet van Julian Barnes, die mijn kijk op het schilderij deed veranderen.

Barnes zet Courbet overtuigend neer als een arrogante, theatrale man met sterke narcistische trekken, iemand die zichzelf zag als de grootste schilder uit zijn tijd. Hij was een kapittelaar, een corrector van de kunst en het leven. Courbet had altijd gelijk, vond hij zelf.

Ik heb niet altijd gelijk. Ik herlees mijn lemma over “Het atelier van de schrijver” en nieuwe vragen doemen op. Wat doen al die mensen eigenlijk in zijn atelier? Waarom is er geen enkele interactie tussen de figuren? Waarom poseert er een naaktmodel (eigenlijk twee) terwijl hij een landschap schildert? Barnes schrijft dat Courbet er altijd genoegen in schiep om iets raadselachtigs in zijn werk te leggen, iets waar de critici hun tanden op stuk zouden bijten, zonder dat er echt een antwoord is.

Los echter van alle vragen zie ik één ding nu scherper dan ooit: het middelpunt van het schilderij is de meester himself. Als een Christus, met een model als zijn Maria, die met zijn penseel de wereld herschept, uit het niets, niet en plein-air maar gewoon in zijn atelier, zonder uitzicht. Qua opzet heeft het doek iets weg van een Middeleeuws drieluik. Courbet is de zelf uitgeroepen God. “ Ik schilder als de schepper”, zou hij ooit tegen de schrijver Francis Wey hebben gezegd. Ik herken wat hij zegt, anders dan vier jaar geleden.

vrijdag 15 februari 2019

Odilon Redon en de opwaartse drang


 
Odilon Redon, “Yeux clos”, 1890

Ik bekijk een boek over het werk van Odillon Redon (1840-1916). Ik heb nooit zo goed raad met hem geweten, die cycloop heb ik nooit zo goed begrepen, maar als je wat langer kijkt neemt de waardering alleen maar toe. Op een gegeven moment begin je het te snappen. Of: “Je ziet het pas als je het snapt”, met de grote meester.

Redons werken staan vrijwel allemaal in het teken van een soort streven naar omhoog, alsof een opwaartse luchtstroom alles naar hogere sferen drijft. Alles probeert zich te verheffen, heeft vleugels. De paarden van Apolo bestormen de hemel. Zeepaardjes worden door de stroming mee omhoog gevoerd. Larven ontpoppen zich tot opwaarts fladderende vlinders. Zelfs zijn bloemen lijken te zweven, te ontsnappen uit de vaas.

Tegenover Redons opwaartse drang staat echter een diepe angst vast te raken in de grond, het vermogen verliezen om op te stijgen. Gekluisterde engelen proberen vergeefs op te stijgen. Geknotte bomen zijn gedoemd aan de aarde gebonden, gebonden tot het einde. Geen Boeddha die dat los weet te wrikken.

Redon schildert veel losse, afgesneden hoofden. Sommige zitten vast aan een stengel, of ze liggen op een schaal, vaak zweven ze in de ruimte, alsof ze gevuld zijn met helium. Als de geest zich wil verheffen moet hij van het lichaam worden gescheiden. De ogen van zijn hoofden zijn gesloten, bespiegelend, mystiek, bijna psychoanalytisch. Als je dat voelt begin je zijn werk te begrijpen.


       
De wagen van Appolo”, 1896
 
“Vlinders”,ca. 1910

      
“Bloemen in een vaas”, 1903-1905
    
“De Boeddha”, 1904


       
“Zwarte zon”, ca. 1900, illustratie bij Rimbaud
  
“Hommage a Goya”, 1885 

woensdag 13 februari 2019

Bananencomplot


Cézanne, “Stilleven met appels”, 1894


Ik herinner me een anekdote over Stalin, ooit ergens gelezen.

Stalin at graag bananen. Veel bananen. Die werden speciaal voor hem geselecteerd, geïmporteerd per schip en kwamen via Odessa aan de Zwarte Zee het land binnen.

Stalin was in 1951, zijn een-na-laatste levensjaar, op vakantie in Sotsji aan de Zwarte Zee. Zijn zoon Vlasik was er ook, en Beria, en natuurlijk Poskrebysev, zijn secretaris. Er was net een lading bananen binnengekomen en die waren zo bij de grote leider. Stalin pelde meteen een banaan. De banaan was niet rijp. Nog een banaan. En opnieuw niet rijp. Hij onstak in enorme woede. “Waar komen die bananen vandaan.  Ze willen me vergiftigen. Die rotzakken nemen smeergeld aan en beroven het land. Wat is de naam van die boot”. Poskrebysev achterhaalde snel de naam van de boot. De boot waarmee ze waren aangevoerd was net weer vertrokken, maar werd nog voordat ze de Middellandse Zee bereikt had aangehouden en teruggeleid. De kapitein werd in staat van beschuldiging gesteld en verdween voorgoed naar de Goelag. De verantwoordelijk minister voor import en een reeks verantwoordelijk ambtenaren werden berispt en ontslagen.

Het banencomplot werd dit voorval later genoemd. Tja. Stalin was nu eenmaal gek van bananen. Je moet mensen met een bepaald soort macht niet tegen het zere been schoppen.

dinsdag 12 februari 2019

Dominique Ingres, “De baadster van Valpincon”


Dominique Ingres, “De baadster van Valpincon”, 1808,
146 x 97,5 cm, Louvre, Parijs

In het Louvre is de impessionisten-afdeling zonder meer favoriet bij mij. Als je me echter vraagt wat het mooiste schilderij in het Louvre is kom ik echter bij “De baadster van Valpincon” van de neo-classicist Dominique Ingres. Toch weer terug dus naar de perfecte lijnvoering en de idealisering van de schoonheid. Soms is zo’n schilderij zo volmaakt dat je niet anders kunt. In dit geval kan het niet anders.

Ingres schilderde het werk in 1808 in Rome, waar hij sinds 1806 verbleef met een beurs verbonden aan de Prix de Rome. In 1808 stuurde hij drie werken naar zijn thuisfront te Parijs, waaronder het hier besprokene, toen nog onder de titel “Zittend naakt”. Aanvankelijk trok het weinig aandacht, mede ook omdat het snel in een private collectie belandde. Pas toen eigenaar en uiteindelijke naamgever Paul Valpincon het schilderij in 1855 beschikbaar stelde voor de Wereldtentoonstelling trok het de aandacht. De gebroeders Goncourt schreven dat Rembrandt jaloers zou zijn geweest op de amber-bleke tint van de torso. In 1879, na de dood van Valpincon, ging het werk over naar het Louvre.

Diverse voorbeelden zijn aangedragen als inspiratiebron voor het werk, maar wat mij betreft weinig overtuigend. De prachtig geschilderde texturen, in de lakens, de tulband, de harmonische lijnvoering en de schitterende weergave van het diffuse licht zie ik zelfs bij Rafaël niet terug. Het meest intrigerend wat mij betreft is echter de delicate verhouding tussen kuisheid en sensualiteit, versterkt door het “rückenansicht”, dat een zekere beschroomdheid verraadt, beschaamdheid misschien. Het feit dat je niet eens goed weet hoe mooi het model is intrigeert.

“De baadster van Valpincon” is van een klassieke schoonheid. Ook de eenvoud van de omgeving draagt daaraan bij. Is zelfs voorwaardelijk. Toen Ingres later eenzelfde figuur nogmaals schilderde te midden van een harem, in een klein werk uit 1828 en in “Het Turkse bad” uit 1862 (beide eveneens te zien in het Louvre), was het resultaat een heel stuk minder. Gedateerde schilderijen, met nul erotische spanning. Daar hoef je niet voor om te lopen. Dan blijf ik liever op de impressionisten-afdeling.


"De kleine baadster", 35x27 cm, 1835, Louvre
 
“Het Turkse bad”, 108 x 110 cm, 1862, Louvre

maandag 11 februari 2019

Greta Garbo en het privé domein



There are many things in your heart you can never tell to another person. They are you, your private joys and sorrows, and you can never tell them. You cheapen yourself, the inside of yourself, when you tell them.

Een quote van Greta Garbo is net zoveel waard als een quote van een grote filosoof. Omdat het zo waar is. Omdat ze zo mooi is. Omdat ze me doet denken aan de zwartwit films uit mijn vroege jeugd, toen we nog niet zo lang televisie hadden. Omdat acteren toen nog acteren was. Omdat Greta Garbo altijd de waarheid spreekt, en ook weer niet. Net als alle actrices. Net als wij. Hoeft ook niet zegt Greta. Moet je niet doen. Dat kan helemaal niet in dit leven. En Greta heeft altijd gelijk. Omdat ze zo mooi is. Nog steeds.

Je ziet het haar denken. Op elke foto opnieuw!