Odilon Redon, “Yeux clos”, 1890 |
Ik bekijk een boek over het werk van Odillon Redon (1840-1916). Ik heb nooit zo goed raad met hem geweten, die cycloop heb ik nooit zo goed begrepen, maar als je wat langer kijkt neemt de waardering alleen maar toe. Op een gegeven moment begin je het te snappen. Of: “Je ziet het pas als je het snapt”, met de grote meester.
Redons werken staan vrijwel allemaal in het teken van een soort streven naar omhoog, alsof een opwaartse luchtstroom alles naar hogere sferen drijft. Alles probeert zich te verheffen, heeft vleugels. De paarden van Apolo bestormen de hemel. Zeepaardjes worden door de stroming mee omhoog gevoerd. Larven ontpoppen zich tot opwaarts fladderende vlinders. Zelfs zijn bloemen lijken te zweven, te ontsnappen uit de vaas.
Tegenover Redons opwaartse drang staat echter een diepe angst vast te raken in de grond, het vermogen verliezen om op te stijgen. Gekluisterde engelen proberen vergeefs op te stijgen. Geknotte bomen zijn gedoemd aan de aarde gebonden, gebonden tot het einde. Geen Boeddha die dat los weet te wrikken.
Redon schildert veel losse, afgesneden hoofden. Sommige zitten vast aan een stengel, of ze liggen op een schaal, vaak zweven ze in de ruimte, alsof ze gevuld zijn met helium. Als de geest zich wil verheffen moet hij van het lichaam worden gescheiden. De ogen van zijn hoofden zijn gesloten, bespiegelend, mystiek, bijna psychoanalytisch. Als je dat voelt begin je zijn werk te begrijpen.
De wagen van Appolo”, 1896 |
“Vlinders”,ca. 1910 |
“Bloemen in een vaas”, 1903-1905 |
“De Boeddha”, 1904 |
“Zwarte zon”, ca. 1900, illustratie bij Rimbaud |
“Hommage a Goya”, 1885 |