Bega, “De alchemist”, 35,5 x 31,7 cm, 1663, Getty Center, Los Angeles |
Bega toont een inkijkje in een rommelige kamer, die verlicht wordt vanuit een open venster links. We zien een grote hoeveelheid glasgerei en keramiek, veelal gebroken om omgevallen. Overal slingeren boeken en papieren rond. Aan een dwarsbalk hangen bloemen en kruiden te drogen. Een jas en een hoed hangen rechts aan en nagel aan de muur.
Temidden van dit alles zit een al lang niet meer jonge man met een barret, een vest zonder jasje en omlaag gestroopte kousen. Met een weegschaal in de hand staat hij op het punt een felrode substantie af te gaan wegen. Rechts van hem is een schetsmatig weergegeven oven zichtbaar met een destillatiekolf. Onderaan, bij de voet van de man, ligt nog een kolf, maar die is stuk. Op de vensterbank bij het raam staat een vijzel met een stamper, er ligt wikkelpapier met iets erop, we zin een gebroken potje met een bruine substantie en nog ander gerei.
De diverse quasi wetenschappelijke apparaten in de ruimte en de handeling van de man duiden erop dat het hier om een alchemist gaat, overeenkomstig ook de titel. Bega schildert het in de typisch realistische stijl van de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst, met veel clair-obscur. Het thema is opmerkelijk, maar tegelijkertijd ook passend bij de betreffende periode. De zeventiende eeuw kenmerkte door een nieuwe vorm van wetenschapsbeoefening op basis van systematische observatie en experimenten. De middeleeuwse alchemie die min of meer uitging van “trial and error” was nog niet verdwenen, maar nadrukkelijk meer als minderwaardig beschouwd. De raakvlakken die ze had met magie en attractie hadden haar een slechte naam bezorgd. Het zoeken naar formules om metaal in goud te veranderen of de bron des levens te vinden, werd in die tijd van toenemende rationalisatie niet meer serieus genomen.
Deze sceptische en afwijzende houding tegenover alchemie weerspiegelt zich in het schilderij van Bega: de wat verlopen man in de ongeordende omgeving, waar nauwelijks nog iets heel lijkt te zijn, lijkt eenzaam en vergeten, een zonderling, maar nog uit het wereldbeeld verdwenen. In die zin is de portrettering een teken des tijds. Er is een nieuwe tijd aangebroken voor de wetenschap, restanten van het oude zijn nog altijd zichtbaar, maar worden toch duidelijk in het belachelijke getrokken.
Voor de huidige toeschouwer heeft het werk tegelijkertijd iets aandoenlijks. Iemand die is blijven hangen in een inmiddels vergane tijd. Iedereen kan wel een hedendaags equivalent bedenken.