Labels

maandag 25 mei 2020

Hollands schoonheid van buitenaf


Hernann Baisch, “Am Wasser”, Hollands waterlandschap, 1880

Het Nederlandse landschap laat zich niet vergelijken met de Italiaanse Alpen of de Noors fjorden. Waar ik woon is weinig sprake van een overweldigende natuur. Is dat van belang? Zo soms denk ik daar wel eens over na, zoals nu, nu we niet veel verder mogen dan dicht bij huis. Hebben mensen in Zuidwest-Noorwegen of Noord-Italië op een of andere manier al een voorsprong als het gaat om het levensgeluk? Is het beter in quarantaine zitten op de top van een groene berg?

Vraag is, als je elke dag moet leven in die imposante natuur, ga je je dan nog verwonderen? Vraag is ook of het overweldigende, het sublieme zo je wilt, zoveel beter is dan het kleine, de stilte en de rust van het Nederlandse landschap, de wolken die je nergens zo goed ziet als bij ons, in de laagte.

Tussen pak hem beet 1880 en het begin van de Eerste Wereldoorlog trokken hele hordes buitenlandse kunstschilders naar ons land, aangetrokken door de zee, de weides en de authentieke stadjes, Katwijk, Laren, Volendam. Ik heb daar ooit een lemma over willen schrijven, wat er niet van is gekomen. Centrale vraag had mogen zijn: waarom kies je als kunstschilder voor Holland als je ook naar Italië kunt, of Noorwegen?

Hermann Baisch (Dresden, 1846 - Karlsruhe,1894) studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunst te Stuttgart, in 1868 trok hij naar Parijs om er Hollandse meesters te kopiëren in het Louvre (Potter, Cuyp), om een jaar later te München in de leer te treden bij landschapschilder Adolf Lier. Hij specialiseerde zich in het schilderen van dieren. Al in de jaren 1870 kwam Baisch regelmatig naar Nederland om er de zeventiende eeuwse schilderkunst te bestuderen in de grote musea. Vanaf 1880 tot kort voor zijn dood zou hij vervolgens vrijwel jaarlijks een periode in ons kikkerlandje doorbrengen, vaak samen met zijn zwager Gustav Schönleber (Beitigheim, 1851 - Karlsruhe, 1917), eveneens kunstschilder. Hij verbleef onder andere in Nijmegen (1882), Dordrecht (1884), Katwijk (1886-1887), Rotterdam (1887) en Overschie (1888-1892). Ook bezocht hij meermaals Haarlem, Amsterdam en Volendam. Behalve door de historie van de Nederlandse schilderkunst gaf hij aan aangetrokken te worden door het bijzondere licht in ons land en het hechte gemeenschapsleven. Geen beter land om te schilderen dan Nederland.

Misschien heeft mijn fascinatie met buitenlandse kunstschilders in Nederland wel te maken met een verlangen om de schoonheid van de eigen omgeving te zien, denk ik soms. Beter te zien. Vaak zie je het pas als je van buiten komt. Je ziet het beter op het moment dat je je realiseert dat anderen het ook zien. Ook buitenlanders. Dan realiseer je je dat het niet uitmaakt of je in ons natte polderlandje woont of in Noord-Italië of Noorwegen. Bij goed kijken vind je overal schoonheid. Dat zeg ik tegen mezelf. Als ik kijk naar het werk Schönleber en Baisch, toch niet de grootsten, wil ik het waarlijk ook geloven.


Baisch, “Rinder auf der weide, Overschie”, 1886
Baisch, Katwijker Fischer ziehen een Bomschuit aus dem
Schuitema ins Wasser”, 1885










Baisch, “Kuhherde vor einem Bauerngehoft bei Rotterdam”, 1887


    
Schönleber, “Dorf in Holland”, Nieuwekerk, 1888