Labels

maandag 29 juli 2019



Joni Mitchell door Norman Seeff, 1975

Toen Leonard Cohen overleed had Bob Dylan net de Nobelprijs gekregen. Cohen kan hem niet meer krijgen, werd toen gezegd. Of gedacht, ook door mij.

Joni Mitchell kan hem nog wel krijgen. Waarom ook geen vrouw eigenlijk? Mitchell was in mijn ogen de eerste in de pop-scene die songteksten op een dichterlijke wijze naar het persoonlijke trok, idiosyncratisch, metaforisch zonder in cliché’s te vervallen, als de meeste van haar collega-singersongwriters, Dylan en Cohen soms incluis, hoe goed ze ook waren.

Lees maar:

If you're smart or rich or lucky
Maybe you'll beat the laws of man
But the inner laws of spirit
And the outer laws of nature
No man can
No no man can


Mitchell is een schilder, ze creëert schaduwen bij het leven, zoekt meerdere lagen van interpretatie, filmisch, observerend, waarbij geen detail haar ontgaat. Maar Mitchell is ook serieus, in elk geval als het op haar werken aankomt. Ik moet denken aan een scene uit Martin Scorcese’s concertfilm “The Last Walz”, waarin ze de achtergrondvocalen bij Neil Young’s “Helpless” voor haar rekening neemt. Young, Robertson en Danko staan op de voorgrond wat met elkaar te dollen blijkbaar zonder zich bewust te zijn wat ze eigenlijk zingen. Maar Mitchell niet, die staat buiten de spotlights, in volle ernst, luisterend, zich volledig bewust van de tekst, Prachtig zingend met haar stromende, ontastbare hoge stem. Zonder haar was de vertolking waardeloos geweest.

Joni Mitchell is mooi. Voor het juiste moment. Soms mag het ook wel een beetje luchtiger. Allez. Ik zoek een paar foto’s, van Norman Seeff, uit 1975. Gelukkig kan ze ook lachen.




zondag 28 juli 2019

Francesca Woodman


Francesca Woodman, “Birch Sleeves” (Berkenmouwen)

In Stockholm was een expositie van Francesca Woodman. Francesca Woodman werd in 1958 geboren in Denver, Colorado. Haar moeder wa keramiste en beeldhouwster, haar vader kunstschilder en fotograaf. Van 1976 tot 1979 bezocht ze de Rhodes Island School of Design, van waaruit ze in 1977-1978 met een beurs in Rome verbleef. Ze specialiseerde zich in fotografie. Na afronding van haar studie verhuisde ze naar New York om daar aansluiting te zoeken bij de kunstwereld en de mode-industrie. Dat lukte nauwelijks. In januari 1981 benam ze zich het leven door uit het raam van een loft te springen, 22 jaar oud. Pas vanaf 2005 en vooral na een expositie in het Gugenheim Museum, New York, 2012, werd haar werk herontdekt. Inmiddels wordt ze gerekend tot de belangrijkste vrouwelijke fotografen uit de afgelopen decennia.

Woodman was haar tijd rond 1980 ver vooruit. Ze maakte vooral foto’s van zichzelf, een soort van selfies, maar dan met de zelfontspanner, zwartwit, doorgaans zonder titel. In de korte tijd die de zelfontspanner haar liet nam ze merkwaardige poses aan, vaak provocerend, met een scherp oog voor compositie en een sterk gevoel voor bevreemding. Ze overrompelen. Ik zie haar foto’s als weergaven van stemmingen. In het licht van haar suïcide krijgen ze een bijzondere betekenis. Ze roepen op tot duiding. Ik voel een narcistische dymaniek en tegelijkertijd een drang om dat weg te drukken, om te verdwijnen, wat ze uiteindelijk ook zou doen. Ik loop door het museum, voel haar gebrek aan erkenning, haar worsteling met het leven, snap hoe het zo ver heeft kunnen komen. Ik kan er niets meer aan doen.


  
“Me and my roommate”



 


 


 


  


  
 




vrijdag 26 juli 2019

Iets over Carl Larsson


Carl Larsson, “Framför spegeln” (Voor de spiegel),
aquarel, 1898

Ik was in Falun, Zweden. In het hotel waar ik verbleef hing in de loge een afbeelding van een aquarel van Carl Larsson, “Voor de spiegel”. Larsson schilderde het werk in 1898 voor streekgenoot Anders Zorn, die hem gevraagd had een schilderij voor hem te maken voor 500 kronen, de prijs die toen een beetje gangbaar was voor Larssons werken. Larsson mocht zelf bedenken wat bij Zorn in de smaak zou vallen. Natuurlijk werd het een naakt. Hij plaatste zijn model Louise voor een prachtige spiegel die nog had toebehoord aan de bekende Zweedse actrice Emelie Högqvist (1812-1846), die in de jaren 1830 de maîtresse was van koning Oscar I en twee zonen van hem kreeg. De spiegel stond aanvankelijk aan Larssons atelier aan de Stora Glasbruksgatan te Stockholm, waar hij deze aquarel maakte, om later te verhuizen naar Lylla Hytnäs, zijn zelfgebouwde ideaalhuis in Sundborn, nu behorend tot Falun.

Ik was in Lylla Hynäs. Larssons huis groeide rond 1900 uit tot de ideaalwoning van de de gewone arbeidersklasse, die toentertiid steeds meer aandacht kreeg voor de eigen leefomgeving en het gezinsgeluk, als tegenwicht voor het harde werkmansbestaan. Het zou een revolutie ontketenen in het Zweedse landschap, dat bezaaid raakte met idyllische houten huisjes, meestens in de baksteenrode verf die een restproduct was uit de ellendige kopermijnen. Aangenaam wonen was niet langer het primaat van de hogere klasse. Ook de gewone man zocht zijn geluk, dicht bij huis. En bracht meer gelijkheid dan welk grondrecht dan ook.

Vandaag de dag, als je het verhaal niet kent, is Lylla Hynäs niet meer zo heel bijzonder om te zien. Iedereen zoekt zijn geluk, tegenwoordig. En er zijn zoveel van dit soort huisjes in Zweden. Maar kijk, de spiegel staat er nog steeds. Ik herkende hem meteen van de afbeelding in het hotel. De spiegel is prachtig. Alleen, geen spiegel die hoort bij de werkmansklasse, toch weer iets voor de beter gesitueerden.


Lylla Hynäs, aquarel van Larsson


maandag 22 juli 2019

Zorn in mijn hoofd


Anders Zorn, “Spetssöm” (Kanten zoom), 1894, 25,8 x 22,2 cm, Zorngården, Mora

Ik ben Zorngärden geweest. Het meest werd ik getroffen door het kleine huiselijke schilderijtje “Spettsöm”. De bevriende zusjes Salomon aan het handwerken. Zorn schilderde het in 1893 kort na een uitgebreide trip naar Venetië. Zorn was een reislustig man. Maar elke keer als hij weer thuiskwam, naar zijn huis in Mora, voelde hij dat daar het eigenlijke geluk lag. Je voelt het in zijn schilderijen, in de werken die hij maakte in de Dalarna. Ik voel het ook nu ik zelf in de Dalarna ben, en straks, als ik weer terugvlieg naar huis, ook dan. Je hoeft niet naar de Dalarna om het te voelen trouwens. Je hoeft ook niet naar Mora om het werk van Zorn te waarderen. En toch voel ik me hier bijzonder. Ik loop al dagen met zijn werken in mijn hoofd.

Het is zeldzaam mooi weer in de Zweden. Vanop de rug bezien fotografeer ik mijn vrouw terwijl ze lager zit op een heuvel. Automatisch denk ik aan “Kvinna som klär sig”, uit 1893, ook in Zorngården. Misschien wel geschilderd op dezelfde plek. Er valt zoveel niet over te zeggen. Je voelt de verwantschap, of je voelt het niet. Als bij zoveel dingen.


 
“Kvinna som klär sig” (Vrouw kleedt zich om),
1893, 56 x 38 cm, Zorngården

vrijdag 19 juli 2019

Noords blond

Zorn, “Midzomerdans”, 1897

                                                 De zon is koel,
                                                 De kleur is blauw,
                                                 In lichtend helder
                                                 Grijzend grauw,
                                                 In witte wolken
                                                 Ochtenddauw.

                                                 Land van groen
                                                 De lucht gezond
                                                 Waarin ik zocht
                                                 Waarin ik vond,

                                                 Behalve
                                                 Hoe jammer
                                                 Het oorspronkelijk inheemse noordse blond,
                                                 De blauwe ogen,
                                                 Bleke mond.

                                                 Verdrongen door de Hunnen
                                                 Met hun donkere tint,
                                                 Dominantie van de genen
                                                 Die in alles overwint.

                                                 Toch jammer!


donderdag 18 juli 2019

Franz Radziwill, “De watertoren van Bremen”


Franz Radziwill, “De watertoren van Bremen”, 80 x 99,5 cm, 1931

Franz Radziwill (1895-1983) was een Duits kunstschilder, geboren aan de Duitse Noordzeekust, waar hij het grootste deel van zijn leven zou blijven werken. Veel van zijn werk wordt gerekend tot het magisch realisme en de Neue Sachlichkeit.

Ik stuit op werken van Radziwill die nog dateren van voor de machtsovername door de Nazi’s, in 1933. Het zijn afbeeldingen van spookachtig verlaten steden die op een welhaast profetische wijze de ramp van de Tweede Wereldoorlog lijken aan te kondigen. Dat is wat ik zie.

Radziwill was soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook dat kan meespelen. De huizen hebben ook iets Vlaams, waar hij aan het front was.

Lastiger te plaatsen is het gegeven dat Radziwill sympathiseerde met het fascisme en lid was van de NSDAP. Dat lees ik later. Hij werkte ook in Bergen en Schoorl, waar wel meer kunstenaars met incourante ideeën rondliepen. Het laat maar weer eens zien hoe lastig het is een werk goed te duiden. Of beter, hoe individueel bepaald een duiding is. Laat mij er maar aankondiging van de oorlog in zien, het onheil. En laat Radziwill maar zijn eigen bedoeling.

Na de oorlog belandde Radziwill als “meeloper” in het verdomhoekje. Dat zijn werk door de Nazi’s op een gegeven moment ook fel werd bekritiseerd en soms zelfs als “Entartete Kunst” werd bestempeld, deed niet ter zake. Pas in de jaren zestig werd zijn werkt herontdekt.

Ik weet nog steeds niet wat allemaal door zijn hoofd is gegaan. En een mens moet ook overleven, uiteindelijk. Zijn werk is fascinerend. Mijn zegen heeft hij.


 
“Die Schleusse”, 1930

woensdag 17 juli 2019

Korte broek



Tijden veranderen.

Ooit konden vrouwen niet in korte broek. In de tienertijd nog van mijn moeder, en zelfs een periode daarna. In de jaren zeventig werd schande gesproken van de hotpants. En van de minirok, wat had je nog meer. Nog steeds hoor ik de “schande”-toon van mijn tantes. “Heb je die en die gezien?” Sommige leven nog steeds. Nooit zijn ze gestraft.

Ooit waren vrouwen in korte broek een bijzonderheid. Bovenstaande foto, New York, jaren dertig, is een bijzonderheid. Daar wordt je vrolijk van. Ook toen al werden de mannen daar vrolijk van, zie ze staan. Wat een ellendige tijd dat het eigenlijk niet mocht, denk ik soms. Met deze twee dames als lichtpuntjes. Die zijn er altijd. Als je maar blijft kijken.

dinsdag 16 juli 2019

Op de planken...

Rembrandt, “De gelijkenis van de rijke dwaas”, 1627


                                                    Op de planken
                                                    Van een antiquariaat
                                                    Dat nog open wordt gehouden
                                                    Door de stoffige eigenaar
                                                    Maar waar niemand meer iets koopt
                                                    Omdat het te duur is
                                                    Te laat
                                                    Aan oude prijzen
                                                    Die niemand meer betaalt.

                                                    Op de planken
                                                    Van dat antiquariaat
                                                    Hoog bovenin
                                                    Waar ik een trapje nodig had,
                                                    Vond ik een kleine dichtbundel
                                                    Heel oud en haast vergaan
                                                    Van een dichteres die ik niet kende
                                                    Russisch
                                                    In het Duits
                                                    In zang vertaald.

                                                    Ik zocht haar op met mijn mobieltje
                                                    Die dichteres
                                                    Die ik niet wist
                                                    Maar kon haar niet vinden
                                                    Geen enkel hit
                                                    Vergeten
                                                    Hoe zonde
                                                    Het heden niet gehaald.

                                                    Zoals geen mens
                                                    Straks
                                                    Als wij allen
                                                    Al lang zijn vergeten
                                                    Naar mijn stukjes
                                                    Mijn gedachten
                                                    Ook maar een ietsepietsje taalt.

                                                    Zo heb ik dat bundeltje
                                                    Toch maar laten liggen
                                                    Een klein beetje spijt
                                                    Voel ik
                                                    In mijn buik
                                                    Dat nu toch aan mij knaagt.


maandag 15 juli 2019

Noodweer

Woutherus Mol, “De jonge tekenaar”, 1822

In “Voer voor psychologen” schrijft Mulisch: “De schrijver trouwt een vrouw, krijgt kinderen, wordt journalist en schrijft niet meer. De schrijver wordt ziek en kan niet meer schrijven. De schrijver wordt op de tramrails door een meteoor getroffen en is dood. Dit alles is een gebrek aan talent”.

Ik trek me dit aan. Zelfs met mijn journalistieke ambities is het niets geworden. Maar die meteoorinslag is er tot op heden niet geweest. Alles kan nog gebeuren!

In “Voer voor psychologen” beschreef Mulisch ook hoe hij de laatste hand legde aan het manuscript van zijn debuutroman Archibald Strohalm. De laatste zin schreef hij op 31 juli 1951, 22.00 uur: “hetzelfde onweer dat in 1870 woedde boven Rome, toen het Concilie in de Sint Pieter stemde over het dogma der pauselijke onfeilbaarheid”. Diezelfde avond om 24.00 uur sloot de inzendtermijn voor de Reina Prinsen Geerligs-Prijs, dus spoedde Mulisch zich met boezemvriend Jan Blokker van Haarlem naar Amsterdam, waar donder en bliksem losbarstten toen de jongemannen het grachtenhuis van de jurysecretaris bereikten. In nachtgewaad verscheen de secretaris en gedrieën werden zij het erover eens dat een manuscript dat met zoveel hemelvuur gepresenteerd werd, de prijs wel moest winnen. En natuurlijk gebeurde dat ook.

De werkelijkheid voegt zich naar grote geesten, meende Mulisch. Bij Beethovens dood was er een groot noodweer. Mulisch stierf zonder noodweer. Bij elk noodweer denk ik aan de pauselijke onfeilbaarheid en schrijf maar weer een stukje, vanuit het niets, zonder idee, zoals God ooit de wereld schiep, zoals Mulisch het wilde. Vandaag geen noodweer. Vandaag ook geen meteoorinslag, bijgevolg.

zondag 14 juli 2019

Jan Voerman op zondagmorgen


Jan Voerman Senior, “De IJssel bij Hattem”, 52 x 69 cm, zj, particuliere collectie

Ik ben een Hollander, ook al ben ik van beneden de rivieren. Een schrijver als Nescio of sommige schilders van de Haagse School raken bij mij de juiste snaar, zonder dat ik weet waar het vandaan komt. In de schoolbanken van de lagere school voelde ik al zoiets bij de grote schoolplaten van Isings en Koekkoek, die toen nog bij ons aan de wand prijkten. Een gevoel dat je bij een wereld hoort die net voor je heeft gelegen, maar stilaan voorbij gaat.

Bijna kocht ik een boek van Jan Voerman, tweedehands, maar het was me uiteindelijk toch nog te duur. Ik zoek hem dus maar op internet, daar staat ook vanalles. In Plasschaert's Hollandsche Schilderkunst. lees ik: “J. VOERMAN is 23 Januari 1857 te Kampen geboren. Leerling van de Amsterdamsche Akademie ('76- '80); in '80 een jaar onder Verlat te Antwerpen. Hij begint met binnenhuizen der joden; en stalletjes. Van 1889-'94 bijna uitsluitend aquarellen. Hij schilderde bloemen. Deze waterverfteekeningen zijn zeer verzorgd; het geheel blijft wat papierig. Sommige zijner eerste werken met koeyen (ze hebben iets fransch) zijn 'grooter' dan de lateren. In een boschgezicht lijkt hij  op Diaz. Zijn persoonlijkheid heeft hij in Hattem wonend ontwikkeld. Hij is daar klaar geworden (soms à la Vermeer, maar schrieler in een Hattemsche bloeyende tuin) hij is daar geworden tot de maker van schilderijen en aquarellen, die het stadje beelden, en de rivier erbij, de IJssel, met de luchten erin spiegelend, met de koeyen er-in staand. Hij is een der Hollandsche luchte-bouwers...”.

Ik zoek wat aquarellen van Voerman, IJsselgezichten, die hij schilderde vanuit zijn woning te Hattem, aan de Geldersedijk, van waar hij zo prachtig uitkeek over de uiterwaarden. Het is een bewolkte zondagmorgen. Ik kijk eens over het water achter mijn huis, naar de lucht, ik kijk naar de werken van Voerman. En ik voel dat het past, past bij dit moment, past bij mijn persoon. Dat zijn werken iets over mij zeggen, zonder dat ik weet wat het is. Het is een mooie zondagmorgen, in de rust die me lief is. In de rust die ik zoek. Met de blik naar omhoog, naar de wolken, naar het noorden.






zaterdag 13 juli 2019

Hildegard


Hildegard Knef en de Opel Olympia, 1951

Hildegard Knef. Bij toeval stuit ik op een foto die perfect is, die raakt aan een gevoel uit mijn verleden.

Bij toeval, misschien door de foto, herinner ik me het lied, de tekst, die nooit tot me doordrong.

Omdat mijn moeder het mooi vond, toen ik klein was. En omdat ik het nu pas een beetje begrijp, misschien.

Omdat mijn ouders nooit zo’n Opel konden kopen. En omdat het allemaal gewoon voorbij is gegaan. Zonder rode rozen. Het wonder vond niet plaats. Ook geen “Alles oder Nichts”. Maar die slotzin zet met toch aan het denken.

  Für mich soll`s rote Rosen regnen
  Mir sollten sämtliche Wunder begegnen
  Das Glück sollte sich sanft verhalten
  Es soll mein Schicksal mit Liebe verwalten


donderdag 11 juli 2019

De lijn van het sprookje


Renoir, “La première sortie”, 1876-1877

                                                       Meer bieren dan wijnen,
                                                       Met koffie en thee,
                                                       Monet en Picasso,
                                                       Mulisch moest mee,
                                                       En Mertens te horen,
                                                       Meer zand nog dan zee,
                                                       De mooiste der dagen,
                                                       Maar wel met zijn twee,

                                                       Met de fee van mijn dromen,
                                                       Mag het ja en geen nee,
                                                       Maakt de lijn van het sprookje
                                                       Ieder leven gedwee.

                                                       O jee!


woensdag 10 juli 2019

Gisele Bündchen en lange benen




Ze zeggen wel eens dat een man een vrouw zoekt die lijkt op zijn moeder. In mijn geval gaat die vlieger in elk geval niet op, in alle opzichten. In tegendeel zou ik bijna zeggen. Mijn moeder had en heeft nog steeds relatief korte benen. Altijd in mijn jonge jaren heb ik gezocht naar meisjes met relatief lange benen. Ik kan me niet herinneren ooit verkering te hebben gehad met een meisje met korte benen. Freud mag weten waar die voorkeur vandaan komt.

Bij de lokale Bruna ligt al tijden een Taschenboek van Gisele Bündchen, met bovenstaande foto op de cover, in paarse tint. Bündchen heeft onwaarschijnlijk mooie benen. Lange benen. Telkens weer wil ik het boek kopen, maar op het laatste moment zie ik er dan toch weer vanaf. Mijn vrouw loopt ook in de winkel en zal zeggen: doe niet zo belachelijk, 50 euro! En ze heeft gelijk natuurlijk. Mijn vrouw heeft altijd gelijk en ik klap het boek weer dicht.





dinsdag 9 juli 2019

Paerels en Monet, verschil moet er zijn


Willem Paerels, “Kermis”, 71 x 74,5 cm, particuliere collectie


Willem Paerels (1878-1962) is een vergeten kunstschilder. Autodidact. Hij liet zich beïnvloeden door de impressionisten, in het bijzonder Claude Monet. Zijn “Kermis” uit 1909 is een uitzonderlijk schilderij, dat hij exposeerde op zijn eerste individuele expositie in 1911 in Galerie Recken te Rotterdam. Het werk kan zich meten met Monets “Boulevard des Capucines”. Een beetje althans. We zien een tafereel in Oostende, aan de kust, waar Paerels tot 1912 vaak zijn zomers verbracht. De weergave is vanuit het raam van zijn pension, zoals ook Monet schilderde vanuit het raam van zijn hotel. Ik herken de aperte keuze voor een duidelijk basistoon, het hoge perspectief, de diagonale compositie, de impressionistische veegtechniek waarmee de figuren in enkele vlot geplaatste penseelstreken zijn neergezet, goeddeels in ongemengde kleuren. Natuurlijk was Monet een van de eersten, Paerels een navolger, maar dat maakt zijn schilderij niet minder mooi. Paerels werken doen op veilingen een paar duizend euro, je vindt ze zelfs op Marktplaats. “Boulevard des Capucines” wordt beschouwd als een van de meest waarde dragende schilderijen ter wereld. Verschil moet er zijn!


Claude Monet, “Boulevard des Capucines”, 1873
80,3 x 63,3 cm, Nelson Atkins Museum of Art, Kansas City


maandag 8 juli 2019

Sargent en Zorn in competitie


Anders Zorn, “Mrs. Walter Rathbone Bacon” (Virginia Purdy Barker) ,
1897, 171 x 108 cm, Metropolitan Museum of Art, New York

Een anekdote.

Aan het einde van de negentiende eeuw was er veel competitie tussen portretschilders van de upper-class. John Singer Sargent stond ergens in de bovenste regionen. Met zijn “Portret van Madame X” uit 1884 was zijn roem definitief gevestigd.

In 1896 schilderde Sargent een levensgroot portret van de Amerikaanse Virginia Purdy Barker (1853-1919), kleindochter van de puissant rijke spoorwegmagnaat en scheepsbouwer Cornelius Vanderbilt (1794-1877) en vrouw van zakenman en directeur van de Imperial Tramway Company Walter Rathbone Bacon (1845-1917).

Walters broer Edward, een machtig spoorwegmagnaat, was niet erg te spreken over de prestatie van Sargent. Bij toeval kwam hij erover te spreken met de Zweedse kunstschilder Anders Zorn, die in die periode een reis door Amerika maakte. Zorn had inmiddels enige naam als impressionist, maar als portretschilder kon hij niet kon tippen aan de vermaardheid van Sargent. Edward beweerde echter “dat kun jij beter” en daagde hem uit een nieuw portret van zijn schoonzus te maken, een uitdaging die Zorn met genoegen aannam.

Zorn nam de uitdaging aan en schilderde een nieuw portret van Virginia op haar grootse landgoed Biltmore Estate in Asheville, North Carolina. Het resultaat was verbluffend. We zien een elegante dame in prachtige satijnen jurk, die je aankijkt als iemand die je al jaren kent. Het kleurenpalet is afgewogen en veel beter gebalanceerd dan in het portret van Sargent, met de veel te donkere Spaanse jurk. Zorn exposeerde het werk op de Parijse salon van 1898,waar Sargent het zelf kwam bekijken. Hij was verbluft en gaf zonder blikken en blozen toe dat Zorns portret beter was als het zijne. Knap dat hij dat zo durfde te zeggen. De grootsheid van de meester. Zorns naam als portrettist was gevestigd, zoals die van Sargent van de expositie van zijn “Madame X” in 1884, ook in de Parijse salon.

En natuurlijk is het portret van Zorn oneindig veel mooier. Veele opdrachten volgden. Hij zou zich nooit meer overtreffen.


 
Sargent, “Mrs. Walter Bacon”, 1896, 209 x 97 cm,
Bitmore House, Asheville, North Carolina 


zondag 7 juli 2019

Adriaan Groenewegen, einzelgänger in Budel


A.J. Groenewegen, “Samen op weg”, z.j., 45 x 65 cm, olieverf op linnen, particuliere collectie

In mijn jonge jaren interviewde ik amateur-kunstschilder Hub van Winkel voor het lokale krantje. Hij was een leerling van Adriaan Groenewegen, een late Haagse Scholer die in 1922 in Budel verzeild was geraakt. “Nou ja, leerling”, zei hij Hub, “Ik heb veel van hem afgekeken, lesgeven deed hij eigenlijk nooit”. Hub had een prachtig schilderij van Groenewegen hangen van een faustiaanse duivelsfiguur met een viool, heel anders dan al die koeien die ze schilderden. Dat vond ik mooi.”

Groenewegen studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam en trok later naar Den Haag. Hij was een groot bewonderaar van de grote meesters der Haagse School, hoewel hij met geen van in in direct contact stond. Mauve, zijn grootste voorbeeld, was ook al jaren dood in die tijd. De modernen namen het over, maar daar had hij zoveel niet mee.

Om onduidelijke redenen vestigde Groenenwegen zich in 1922 in het geïsoleerde zuid-Brabantse dorp Budel, waar hij in 1924 een villa liet bouwen die hij Vrederust noemde. Zijn vrouw en drie kinderen nam hij niet mee, hoewel hij hen wel bleef onderhouden. Hij verdiende goed aan zijn werken, die met name populair waren op de Amerikaanse kunstmarkt, ook al vroeg hij geen hoge prijzen.

Waarom Groenewegen in zijn eentje naar Budel kwam is nooit helemaal duidelijk geworden. Waarschijnlijk was het precies dat isolement. Weg van de wereld. Een vlucht, wie zal zeggen waarvoor. Groenewegen was een “einzelgänger”. Hij zou nooit veel uitleggen, nadat hij in Budel was komen wonen. Iedereen noemde hem meneer Groenewegen, nooit Janus, zoals hij heette. Hij zat in het veld en hij schilderde, dat was het.

Groenewegen was occultist. De natuur was zijn godsdienst, iets mystieks, door God geschapen. Hij beleefde zijn godsdienst in zijn werk. “Ik ben gelovig”, zei hij ooit, “maar Onze Lieve Heer weet waarom ik niet naar de kerk loop”. Mogelijk speelt hier ook mee dat zijn inschrijving voor de kruisweg in de Budelse kerk werd afgewezen, waarschijnlijk omdat hij als katholiek omgang had met de protestantse mw. Dietz, een dame uit het Haagse officiersmilieu die voor hem in Budel was komen wonen. Mw. Dietz speelde piano, Groenewegen zelf viool.

In Budel deden allerlei verhalen rond over deze voor dorpse begrippen markante figuur. Van mijn moeder hoorde ik ooit dat gezegd werd dat hij zijn vrouw in zijn tuin zou hebben begraven. “Als we binnendoor naar school gingen kwamen we altijd langs dat grote huis, met Sinterklaas kregen we daar altijd wat lekkers”. Maar tegelijk waren ze allemaal een beetje bang van hem, zei mijn moeder. Wie was er toch kunstschilder? Schilderen is toch geen werken. Hoe komt hij aan zoveel geld. Wat hij dacht te ontvluchten kwam als een boemerang terug.

Stof genoeg voor een dikke roman. Met een zelfbedacht einde, een spannend plot. Daar moet ik nog eens over denken. Het kan altijd nog erger.

zaterdag 6 juli 2019

Gerard ter Borch II, “Soldaat te paard, op de rug bezien”


Gerard ter Borch II, “Soldaat te paard, op de rug bezien”,
55 x 41 cm, Museum of Fine Arts, Boston, in 1961 verworven
uit de nalatenschap van kunstverzamelaarster Martha Dana,
die ooit zo prachtig werd geportreteerd door Anders Zorn.


Gerard ter Borchs “Soldaat te paard, op de rug bezien” is een merkwaardig schilderij.

Ter Borch was niet ouder dan zeventien toen hij het werk schilderde. Hij was op dat moment in de leer bij de Haarlemse landschapsschilder Pieter de Molijn, die eerder in Italië werkte.

Merkwaardig is de themakeuze, die sterk afweek van het genre waarin Molijn hem opleidde: een Hollandse cavalier te paard, groot afgebeeld, bezien vanop de rug. Waarom een Hollandse soldaat? Ter Borch stond niet bekend als vurig republikein, integendeel. Later zou hij studiereizen naar Spanje maken en schilderde er zelf het portret van Philips II. Het werk is ook weinig heroïsch. De soldaat oogt vermoeid, verslagen, op de terugtocht, daar waar de Hollandse zaak rond 1835 steeds beter werd. Wat heeft hij ons willen vertellen? Ter Borch liet de kijker in zijn latere carrière wel vaker gissen naar de toedracht van het afgebeelde gebeuren, maar in dit geval kom ik er niet uit.

Merkwaardig is ook de jonge leeftijd waarop Ter Borch een dergelijk voor mijn gevoel toch rijp werk schilderde. Het oogt in geen enkel opzicht als een schilderij van een zeventienjarige. Niet qua thema, dat niets van enige geestdrift heeft die de gesteldheid van adolescenten doorgaans kenmerkt, ook niet qua techniek, waarin hij zich een volleerd paardenschilder toont, beter dan hij in de weinige keren dat hij later nog paarden zou schilderen zou blijken. Ik zou bijna gaan twijfelen of de toeschrijving wel terecht is.

Hoe dan ook is “Soldaat te paard, op de rug bezien” een prachtig en voor zijn tijd meer dan bijzonder schilderij. De simpele compositie wijkt af, heeft iets moderns. De opzet heeft iets dreigends, een psychologische zwaarte die hoort bij het latere leven. Een zwaarte die ik herken uit de veelheid aan Hollandse werken uit de Gouden Eeuw. Geschilderd door een zeventienjarige. Laat ik het maar gewoon geloven.


vrijdag 5 juli 2019

Claudia op sokken


Steven Meisel, “Claudia Shiffer”, Vogue, 1993

De schoonheid van een vrouw is de drijfveer van het leven. Daar zit meer diepgang in dan menigeen denkt.

De boekenafdeling van De Bijenkorf is de moeite eigenlijk niet meer waard. Toch sjouw ik er maar weer naartoe, terwijl mijn vrouw even naar de damesafdeling loopt. Uit gewoonte denk ik. Ik blader maar weer eens in het fotoboek van Claudia Shiffer.

Een jonge Claudia op sokken, op een oude trap, op de kale vensterbank, in een omgeving die van iedereen kan zijn. Alsof het niets bijzonders is. Misschien is het ook niet zo heel veel bijzonders, maar maken we het bijzonder. Wat maakt het uit. Mooi is mooi. Schoonheid is dichtbij, vaak zo dichtbij dat we het nauwelijks nog opmerken. Schoonheid blijft onbereikbaar, zozeer dat we ons blijven verbazen. Zo weten we dat we leven. Pas als het me niet meer interesseert ben ik oud, denk ik dan, dan mag ik net zo goed sterven.





woensdag 3 juli 2019

Dit is geen pijp


René Magritte, “La Trahison des Images”, 

“Ceci n’est pas une pipe”. Dit is geen pijp. Het is enkel een plaatje van een pijp, een representatie van een object, zo goed als het woord pijp zelf ook een representatie is en niet meer dan dat.  Magritte’s woorden staan geschreven in een schoolmeesterachtige schrijfstijl en stralen autoriteit uit. Het woord is krachtiger dan het beeld. Ieder schoolkind zal het beamen: dit is geen pijp. Het staat er. Wat er staat geschreven is waar, heeft zelfs meer autoriteit dan het woord van de meester.

Het woord van de meester heeft veel gezag. “De Nachtwacht” is een mooi schilderij omdat de meester dat zegt. Maar het boek heeft nog meer autoriteit: “kijk maar, daar staat het”! Het beeld zelf heeft nauwelijks autoriteit. Wie vind “De Nachtwacht” nog mooi vanuit Rembrandts weergave zelf? Het is het beroemdste schilderij van de wereld. Dat zegt de meester. Een van de beroemdste dan toch.

De officiële titel van Magritte’s schilderij is “La Trahison des Images”: het verraad van de afbeelding.   Welbeschouwd is het toepasbaar op alle kunst, op de hele kunstgeschiedenis. We kunnen de wereld alleen begrijpen door in tekens en taal, indirect, als interpretatie, nooit zoals het is. Alle schoonheid is bedrog. We willen bedrogen worden, bedriegen onszelf, uit pure noodzaak, vanuit de wil om te leven. Ik zal daar zeker nog op terugkomen. Ik zie het overal.

Ik heb de pijp-afbeelding van Magritte ooit gebruikt in een lezing over kwaliteit in de zorg, en de waarde van certificerings- of accreditatietrajecten. Een certificaat is slechts een afbeelding van kwaliteit, een representatie, waarvan je niet goed kunt inschatten wat de werkelijke waarde is. Echte kwaliteit, zo betoogde ik toen, ontstaat vanuit de interactie tussen mensen. Interactie kan de kwaliteit doen overstijgen. Hulpverlener zijn is een prachtig beroep. Bij een goede interactie ontstaat een kwaliteit die met geen systeem is te meten. Als je maar los kunt komen van het protocol, betoogde ik toen, sprekend voor een GGZ-publiek. En ik geloof het nog steeds.

dinsdag 2 juli 2019

Een beetje onvrede


Adolph Menzel, “De balkonkamer”, 1845

                                                        Een beetje onvrede,
                                                        Met mezelf, denk ik,
                                                        Diep van binnen
                                                        Krijg ik weer eens niet weg.

                                                        Een heel klein mannetje
                                                        Ergens van binnen, denk ik
                                                        Vraagt me steeds om rechtvaardiging
                                                        Zonder datti iets zegt.

                                                        Zonder dat ik het weet
                                                        Toch iets fout gedaan, denk ik
                                                        Voel ik me schuldig
                                                        En praat ik alles weer recht.

                                                        Werk ik hard in de wereld
                                                        Goeie dingen doen, denk ik
                                                        Maar het geef geen voldoening, altijd
                                                        Soms valt het wat slecht.

                                                        Zonder dat ik het snap
                                                        Diep in mezelf denk is
                                                        Zonder dat het mannetje
                                                        Ook maar iets heeft gezegd.


maandag 1 juli 2019

Iedereen heeft altijd gelijk...


Caravaggio, “Narcissus”, 1598-1599

Ik herlees “De ontdekking van de hemel”.

Ada gaat winkelen in de Bijenkorf. In een soort van opwelling laat ze een puntenslijpertje van 1 gulden 5 in haar jaszak glijden. Als ze het winkelpand verlaat, wordt ze echter tegengehouden. Ze moet weer naar binnen en wordt opgesloten in een klein kaal kamertje. Na twintig minuten verschijnt de bewaker met een politieagent. Ada biedt aan de puntenslijper te betalen maar vindt geen gehoor en wordt geboeid meegenomen naar het politiebureau. Daar wordt ze voorgeleid aan een brigadier. Ze is perplex en zegt niet te snappen dat al die rompslomp nodig is voor een puntenslijper van f. 1,05.

“Het gaat niet om één vijf, het gaat om winkeldiefstal”, antwoord de brigadier. “Als duizend mensen iets voor één vijf stelen en we doen daar niets aan, waarom zouden we dan nog iemand vervolgen die voor vijftienhonderd gulden iets heeft gestolen. Of iemand die vijftienhonderd gulden heeft gestolen. <...> als we daar niet aan doen, dan wordt er over een jaar of tien ook niets meer gedaan aan iemand die een fiets of een autoradio heeft gestolen, en over vijftig jaar niets meer aan moord. Dat wilt u toch ook niet?”

Waarom schrijf ik dit over? Even los van de vraag of in de jaren zestig al werd gesproken over diefstal van autoradio’s en het voorzienige oog van Mulisch, is het vooral de denkomslag die ik bij mezelf gewaar werd tijdens het lezen, en die me frappeerde. Aanvankelijk ga je helemaal mee in de verbouwereerdheid van Ada en voel je een opkomende boosheid tegen het systeem. Vervolgens lees je de uitleg van het systeem en draai je volledig om. Alles heeft twee kanten. Iedereen heeft altijd gelijk. Ik heb dat bij alles en dat maakt me weinig krachtig. Zelfs bij Stalin heb ik dat een beetje.

Ik moet denken aan de oude Molotov die tot op hoge leeftijd de Grote Zuivering eind jaren dertig verdedigde. Hij zag het als een noodzakelijk middel voor de partijtop om de loyaliteit te testen van weifelaars, carrièrejagers en verborgen vijanden in de partij. Hij plaatste het gebeuren in het perspectief van de dreigende oorlog met nazi-Duitsland: “We moesten ons er wel van verzekeren dat er in oorlogstijd geen vijfde colonne kon ontstaan. Het is misschien twijfelachtig of al deze mensen spionnen waren, maar het belangrijkste was dat we hen als het er op aankwam niet konden vertrouwen”. Als de betreffende personen tijdens de oorlog in oppositie zouden zijn gegaan, was de oorlog volgens Molotov mogelijk verloren.