Modigliani, “Vrouw met zwarte stropdas”, 1917 |
Ik zou altijd wel graag in de kunst hebben gewerkt. Het is er nooit van gekomen. Met alleen interesse kom je er niet.
Soms fantaseer ik, dat ik ik bij Sotheby’s heb gewerkt, in Moskou werken opkocht na de val van de Sovjet-Unie, een eigen depot heb aangelegd met goedkoop gekochte werken waarvan ik alleen de grote waarde inzag. Alleen even wachten. Vanzelf rijk worden, niet om het geld maar om het spel. Aanwezig zijn bij grootmeesters die geveild worden, in opdracht van een steenrijke opdrachtgever. Tijdens een praatprogramma een toelichting geven op de waarde van een Van Gogh die ergens geveild wordt.
“De waarde van een schilderij wordt niet gedragen door de kwaliteit van het werk zelf”, zou ik dan zeggen, “maar door de naam van de maker. En wat diens werken eerder hebben opgeleverd. Toen enkele jaren geleden een Modigliani voor een onwaarschijnlijk hoog bedrag werd verkocht steeg de waarde van al zijn werken plotsklaps exponentieel. Had je er eerder maar zelf eentje gekocht, toen, als je het kon betalen. Maar je weet het niet, net als met huizen”.
Of ik vertel van mijn periode in Rusland: “Er waren daar toen schilderijen te koop voor een habbekrats die nu een vermogen waard zijn. Maar het werd me er snel te heet onder de voeten. Nadat een collega bij een transactie werd omgelegd ben ik snel vertrokken. Dan maar niet steenrijk. Ik ben geen held”.
En vervolgens heb ik het over de mensen die veel geld investeerden in kunst: “Het is allemaal een kwestie van investeren, maar niet alleen. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die grof gelde betaalde voor een schilderij dat hij zelf niet mooi vind. Het zijn ook verzamelaars. Ze willen sommige dingen persé ook hebben”.
Zo fantaseer ik wel eens. Hele gesprekken in mijn hoofd.