vrijdag 3 april 2020
Nina Petrovskaja en de leegte
Het eerste decennium van de twintigste eeuw was de bloeitijd van de Russische symbolisten. Het was een merkwaardig wereldje. De symbolisten huldigden het standpunt dat een kunstenaar niet alleen artistieke begaafdheid aan de dag moest leggen, maar ook een kunstwerk hoorde te maken van het eigen leven, als een poëem zoals Balmont het noemde. In iedere persoon streden de ‘mens’ en de ‘kunstenaar’ om voorrang’. Soms won de een, in het geval de ander. Het leidde ertoe dat iedereen voortdurend op zoek was naar emoties, naar “momenten”, zoals ze het zelf noemden. Iedereen wilde zich volproppen met ervaringen, alles werd uitvergroot, zelfs de meest alledaagse dingen werden voortdurend anders gekleurd, als in een toneelspel, een theater van het eigen leven. Uiteindelijk bleek alles onecht en leidde het alleen maar tot leegte, tot verval en decadentie. “We grijpen de momenten en maken ze kapot”, zou Valeri Brjoesov later schrijven.
Nina Ivanovna Petrovskaja (1879-1928) deed in 1902 haar intrede in het wereldje van de Petersburgse symbolisten. Ze was een onbeduidend schrijfstertje, maar had de gave om bij iedereen in de smaak te vallen, zonder buitengewoon mooi te zijn. In de jaren 1903-1909 zou ze een centrale rol spelen in de decadente kunstenaarskringen daar. Voortdurend verliefd op de een en dan weer de ander, zette ze in 1903 haar zinnen op Andrej Bjely, de toenmalige goeroe onder de symbolisten. Ze kregen een relatie, bezongen zijn mystieke roeping en droegen allebei een groot houten kruis op de borst. Bjely zag de liefde echter als een spel en ‘ontvluchtte’ haar ‘opdat haar aardse liefde zijn reine habijt niet zou bedoezelen’. In een vreemd spel van aantrekken en afstoten voelde Nina zich echter steeds meer gekrenkt. In 1905 begon ze een relatie met Bjely’s rivaal Valeri Brjoesov die zei haar te willen helpen Bjely jaloers te maken. Brjoesov deed aan zwarte magie en probeerde van de hysterica die ze was een heks maken. In de lente van 1905 zou Nina Bjely in een museum, waar hij een lezing gaf, proberen te beschieten met een kleine revolver, maar het ding ging niet af. Het leidde uiteraard tot weer een hele serie nieuwe ervaringen en theatrale momenten, door iedereen gewillig nagejaagd. Brjoesov verwerkte het uiteindelijk in zijn roman “De vuurengel” (1908), waar Prokofief later een opera op schreef.
Uiteindelijk kende deze merkwaardige levensstijl enkel verliezers. Vladislav Chodasevitsj beschrijft hoe Nina in 1911 Rusland verliet, samen met haar jongere zusje Nadja, die ze sinds de dood van haar moeder in 1906 onder haar hoede had. In behoeftige omstandigheden zwierven ze beiden door Europa: Berlijn, Rome, Parijs, werkend aan haar memoires. Nina sprak voortdurend over de dood. In Parijs wierp ze zich in 1926 al eens uit een raam, waarna ze kreupel werd. Nadat Nadja in januari 1928 overleed aan maagkanker, maakte ze een maand later een einde aan haar leven. “Het leven van Nina was één lyrische improvisatie”, schreef Chodasevitsj, “Het einde van haar persoon was het einde van een poëem”. Hij memoreert dat Alexander Blok, die haar eerder ‘tamelijk intelligent en heel aardig’ noemde, al in 1911 in zijn dagboek noteerde: “Nina Ivanovna Petrovskaja ‘gaat dood’ ”.
Hoe voorspelbaar ze was! Hoe zonde!
Labels:
Verhaal