Labels

maandag 27 april 2020

Muziek voor ons allen


Salomon van Ruysdael, “Gezicht op Deventer vanuit het Noordwesten”, 1657

Ik lees bij Orlando Figes over muziek in het Europa uit de eerste helft van de negentiende eeuw.

Muziek werd toegankelijk voor bredere lagen in de samenleving. Grote operahuizen namen in de grote steden de centrale plaats over van kathedralen en zaten avond aan avond vol. En dat niet alleen. Piano’s werden op grote schaal geproduceerd en verkocht, arrangementen met bladmuziek konden ineens op grote schaal worden verkocht, en zo kwam muziek ook de huiskamers binnen. In Parijs leefden rond 1840 ruim een miljoen mensen, er waren zestigduizend piano’s en honderdduizend mensen konden ermee overweg. Jongedames werden pas als goede huwelijkspartner gezien als ze piano konden spelen.

Hele operagezelschappen, maar ook componisten en virtuoze uitvoerders reisden vanaf 1840 per trein het hele continent af en werden de eerste grote sterren. Paganini, Pauline Viardot, Chopin, Meyerbeer, noem ze maar op. Gevierde muzikanten. Muziek werd big business.

Niet iedereen was er blij mee. Componisten als Robert Schumann en Berlioz verachtten musici die hun oor teveel lieten hangen naar het publiek. Muziek hoorde te verheffen, had haar eigen waarden en maatstaven die altijd als hoger golden. Het geroezemoes in de opera was ze een constante doorn in het oog. Eigen circuits ontstonden waarin in kleiner gezelschap geen potpourri’s maar complete uitvoeringen werden gegeven van Beethoven, Mozart, Bach en Haydn. En waar iedereen muisstil was.

Ik lees in de tuin en vertel erover tegen mijn zoon. “Kennis waar je niks aan hebt”, zeg ik tegen hem, “maar leuk om te lezen”. Zo is het maar net. Er is weinig veranderd, in wat ik lees, in wat ik doe. Mooi weer, gebonden aan huis. Maar met dit soort boeken kom ik de tijd wel door. Als het moet zelfs de rest van mijn leven.