Léon Spillaert, “zelfportret met blauw schetsboek”, 1907 |
Rutger Bregman krijgt het kwaad van de oorlog niet verklaard. Bernhard Schlink veel beter.
In De thuiskomst verhaalt hij van een obscure oude professor die vrieger als jongeman ideologische teksten voor hoge nazi’s had geschreven. En van een luguber experiment in een commune, met een aantal studenten.
Er schoten mij passages uit zijn boek te binnen, waarmee ik tijdens het lezen niets had kunnen beginnen. Dat we alles alleen maar verdrongen hadden: het genot om het kwaad, de wellust van het haten, het vechten en doden, de wellust om de duistere rituelen van het fascisme en communisme. Dat wij het kwaad niet in de ogen keken, maar de blik afwenden en dat daarom alles, alles zich herhaalde. “Denkt u dat het alleen een probleem van die mensen is geweest? En alleen van die tijd?”
<...>
Als we eenmaal weten tot welk kwaad we zelf in staat zijn - waarom oordelen we dan zo superieur over het kwaad in de anderen? Als we weten dat het kwaad nog steeds in de wereld is, waarom leven we dan alsof we er ons geen rekenschap van hoeven te geven? Alsof we niet hoeven kiezen en ons niet hoeven verantwoorden.
Ik hoorde ooit een verhaal van veertien hoge heren van een groot bedrijf die twee dagen op de hei gingen vergaderen. Met een secretaresse voor de notulen en ondersteuning. Na het diner en een aantal glazen wijn zei de dominante CEO tegen de manager naast hem: jij gaat nu daar zitten, en tegen de secretaresse: jij komt nu hier naast mij zitten. En dat deden ze. Toen hij haar even later zei dat ze even mee moest naar zijn kamer om de papieren netjes op te ruimen was er niemand die een opmerking maakte. Niemand die poolshoogte kwam nemen toen ze lang wegbleven. Het was toch de grote baas, uiteindelijk.
Soms is een morele nederlaag nodig, niet alleen om de illusies over jezelf te vernietigen, maar ook de voorstellingen die je van anderen hebt. Als je bij de cruciale vraag bent beland: hoe heeft het in godsnaam zover kunnen komen?