Labels

donderdag 30 april 2020

Het voorjaar


Manet, “Claude Monet schilderend op zijn atelierboot”, 1874

                                                              Het voorjaar,
                                                              De bloesem,
                                                              Hetzelfde gevoel,

                                                              Vogels in mijn achtertuin,
                                                              De waterwind waait zwoel,

                                                              Zonneregen,
                                                              Blauwe lucht,
                                                              Je weet wat ik bedoel,

                                                              Weet ik dat ik voortdurend,
                                                              En altijd zonder doel,

                                                              Als de merel in de bomen zingt,
                                                              Nog steeds hetzelfde voel.


maandag 27 april 2020

Muziek voor ons allen


Salomon van Ruysdael, “Gezicht op Deventer vanuit het Noordwesten”, 1657

Ik lees bij Orlando Figes over muziek in het Europa uit de eerste helft van de negentiende eeuw.

Muziek werd toegankelijk voor bredere lagen in de samenleving. Grote operahuizen namen in de grote steden de centrale plaats over van kathedralen en zaten avond aan avond vol. En dat niet alleen. Piano’s werden op grote schaal geproduceerd en verkocht, arrangementen met bladmuziek konden ineens op grote schaal worden verkocht, en zo kwam muziek ook de huiskamers binnen. In Parijs leefden rond 1840 ruim een miljoen mensen, er waren zestigduizend piano’s en honderdduizend mensen konden ermee overweg. Jongedames werden pas als goede huwelijkspartner gezien als ze piano konden spelen.

Hele operagezelschappen, maar ook componisten en virtuoze uitvoerders reisden vanaf 1840 per trein het hele continent af en werden de eerste grote sterren. Paganini, Pauline Viardot, Chopin, Meyerbeer, noem ze maar op. Gevierde muzikanten. Muziek werd big business.

Niet iedereen was er blij mee. Componisten als Robert Schumann en Berlioz verachtten musici die hun oor teveel lieten hangen naar het publiek. Muziek hoorde te verheffen, had haar eigen waarden en maatstaven die altijd als hoger golden. Het geroezemoes in de opera was ze een constante doorn in het oog. Eigen circuits ontstonden waarin in kleiner gezelschap geen potpourri’s maar complete uitvoeringen werden gegeven van Beethoven, Mozart, Bach en Haydn. En waar iedereen muisstil was.

Ik lees in de tuin en vertel erover tegen mijn zoon. “Kennis waar je niks aan hebt”, zeg ik tegen hem, “maar leuk om te lezen”. Zo is het maar net. Er is weinig veranderd, in wat ik lees, in wat ik doe. Mooi weer, gebonden aan huis. Maar met dit soort boeken kom ik de tijd wel door. Als het moet zelfs de rest van mijn leven.

zondag 26 april 2020

Candy’s masker


 
Peter Hujar, “Candy on her deathbed”, De stervende dragqueen Candy Darling, 1974


I was not meant for this world. 
I don’t know. 
All I know is, I love, and I am not loved. 
I do not know happiness. I know despair, loneliness...


De laatste CD die ik kocht was van Anthony and the Johnsons, met de coverfoto van Candy Darling.

Candy werd in 1944 geboren als James Chaterley in Queens, als zoon van een gewelddadige alcoholische vader. James voelde zich meisje, gaf zich in de tienerjaren over aan cross dressing, ging begin jaren zestig naar gay bars in New York en gebruikte hormooninjecties om er vrouwelijker uit te zien. In 1967 ontmoette Candy Andy Warholl, wiens protégé ze werd. Voor een tijdje, als vaker bij Warhol. Ze speelde in twee van zijn films, bleek een getalenteerd actrice, maar toen ze vervolgens niet meer in zijn artistieke visie paste had geen enkele filmmaker haar als tranny nog nodig. De songs die Lou Reed over haar schreef gingen enkel over teloorgang.

Candy overleed in maart 1974 aan non hodgkin, veroorzaakt door een verboden hormoonbehandeling. Peter Hujar maakte in haar laatste dagen een even prachtige als bizarre fotoserie op haar sterfbed. Ziek zijn was ook een rol om te spelen. Ze zei dat ze ze het niet heel om dood te gaan. In een briefje dat ze achterliet schreef ze dat ze zich leeg en verveeld voelde, en de wil om te leven al een tijdje verloren had. Ze had verdriet over de volhardende afwijzing door haar ouders. Verdriet om haar nooit vervulde liefde. Dat verdriet is zichtbaar op de foto’s, door alle schoonheid heen. Zichtbaar in de keuzes die ze maakte in het leven.

Voelbaar in de muziek van Anthony, die ik op heb staan terwijl ik dit schrijf. Voelbaar in een diep verborgen gevoel, in het diepst van zijn wezen. Van haar wezen. “I was Born a girl”. De vervreemding, de eenzaamheid, het masker dat we dragen. Een gevoel dat er niet uit mag, maar dat ik wel herken, hoe weinig ik ook heb met transgenders.









vrijdag 24 april 2020

Zonder weerga


Ruisdael, “De molen bij Wijk bij Duurstede”, ca. 1670

   Ik lees Boris Pasternak:

    "Stel, ze geven iemand de opdracht om een nieuwe wereld te scheppen, of een nieuwe tijdrekening te beginnen. Het genie zal eerst van ze eisen dat ze eerst een beantwoordende plek voor hem zullen vrijmaken. Hij zal wachten totdat de oude tijden voorbij zijn, voordat hij aan de opbouw van een nieuwe tijd zal beginnen. Hij zal een rond getal nodig hebben, een nieuwe alinea, een onbeschreven bladzijde".

    Ik lees verder. Pasternak beschrijft de Russische Revolutie van 1917: "Want hier is daar geen sprake van. Dit heeft zijn weerga niet, dit is een wonder in de geschiedenis, dit is een openbaring die zich met kracht in het kreupelhout, in de sleur van het alledaagse leven heeft gestort, zonder acht te slaan op zijn ontwikkeling. Dit is niet in het begin begonnen, maar in het midden, zonder een vooraf bepaalde termijn van uitstel, en op de eerste de beste werkdag, midden in het spitsuur, midden tussen de trams die door de stad af en aan snellen. Dit is nog het geniaalst van alles. Alleen het aller grootste kan zo misplaatst en zo ontijdig ontstaan".

     En ook het allerslechtste, denk ik dan, in deze ellendige corona-tijd. De wereld is stil gezet, in een paar weken tijd. Zonder weerga, een wonder in de geschiedenis, een openbaring die zich met de kracht, in de sleur van het alledaagse leven heeft gestort, sluipend snel, zonder acht te slaan op haar ontwikkeling. Zou genialiteit dan toch gekoppeld zijn aan het goede? Of komen we dan toch weer bij God uit? De kracht van het kreupelhout. Daar moet ik nog even over nadenken.

woensdag 22 april 2020

Anna en Signe Munch


Anna Munch door haar neef Edvard, 1890-94
Portret van Anna Munch, ca. 1890





















Anna, door haar zus, kunstschilder Cecile, 1877

Zomaar een verhaal, met wat plaatjes.

Anna Munch, geboren Dahl (1856-1932), was een Noors schrijfster. Als dochter van een vooraanstaand arts en wetenschapper groeide ze op in een intellectueel en cultureel geëngageerde omgeving. In 1883 huwde ze met majoor Peter Anker Ragnvald Munch, neef van schilder Edvard Munch. Deze strakke militair, later onderwijzer, had weinig waardering voor haar literaire ambities en ze voelde ze gedwongen in het geheim te schrijven. Het huwelijk was verre van gelukkig, zoals niet ongewoon, toentertijd.

Lulli Lous (l) en zus Astrid, 1890

De literaire productie van Anna gold als controversieel, in strijd met de toenmalige kleinburgerlijke moraal, maar heeft de tand des tijds nauwelijks doorstaan. Ze wordt vooral nog herinnerd door de relatie die ze begin jaren negentig had met schrijver en latere Nobelprijswinnaar Knut Hamsun. In de periode 1891-1892 hadden ze een korte, heftige en dramatische verhouding. Anna wilde zich laten scheiden, maar Hamsun, die gelijktijdig ook een relatie onderhield met pianiste Lilli Lous, verloor zijn interesse toen het allemaal te serieus werd. Anna gaf echter niet op en bleef hem een periode achtervolgen. De zaak nam onverkwikkelijke vormen aan toen Hamsun haar beschuldigde belasterende brieven over hem te hebben geschreven aan gemeenschappelijke kennissen in Kristiania. Zelfs de politie en een grafoloog moesten er aan te pas komen om uit te zoeken of ze de brieven echt geschreven had, hetgeen ze hartstochtelijk ontkende. De kwestie is nooit opgelost, maar Hamsun zou ze goed ook zelf geschreven kunnen hebben, zo gingen geruchten, zo stel ik me voor.

Voor Anna liep het allemaal ongelukkig af. Haar man liet zich na het schandaal van haar scheiden. Hamsun zou haar in zijn romans regelmatig en voor bekenden herkenbaar als model gebruiken voor de stalkende verliefde vrouw, die niet tot rede gebracht kan worden. Eerstens al als de dame die Nagel in Mysteriën op komt zoeken in zijn hotel en die hem Simmonsen noemt. Anna hertrouwde later met de apert homoseksuele schrijver Sigurd Mathiesen, voor beiden een soort van façade.

Hamsun’s biograaf Robert Ferguson geeft een negatief beeld van Anna, maar tijdgenoot Peter Egge (1869-1959) beschrijft haar in zijn memoires met meer compassie als moeilijk toegankelijk, donker, maar vooral als onschuldige bohemienne. Ferguson heeft Hamsun ook al niet echt kunnen doorgronden.

In 1892 staat Hamsun op een foto samen met Anna’s toen achtjarige dochter Signe. Na haar scheiding verloor Anna tot haar groot verdriet het bezoekrecht van haar dochter. Hoe wrang als je nu naar de foto kijkt. Hoezeer kan het spel der liefde levens verwoesten.

Signe Munch, later Siebke (1884-1945), huwde op last van haar vader ook met een officier, maar bleek de genen van haar moeder te hebben. Ze begon heimelijk te schilderen, scheidde zich van haar man en trad door bemiddeling van oom Edvard in de leer bij Pola Gauguin, zoon van Paul, en later ook Christian Krogh. Ze hertrouwde met theatermaker en WO II-verzetsheld Einar Siebke (1893-1944), die in 1944 door de nazi’s werd gearresteerd en vervolgens overleed tijdens zijn deportatie naar Duitsland. Signe zelf werd in 1944 eveneens opgepakt en gevangen gezet. Toen ze na de bevrijding van Noorwegen vrijkwam bleek haar gezondheid dusdanig geruïneerd dat ze korte tijd later kwam te overlijden. Hamsun was toen net geïnterneerd wegens collaboratie.

Hoe vreemd alles kan lopen. Samen op de foto. En toch is Hamsun nog altijd mijn grote literaire held, voel ik maximale verwantschap. Heb ik het beter gedaan? Zou ik het anders hebben gedaan? Wie zal het zeggen! Niemand kan het zeggen!


Knut Hamsun en Signe Munch, 1892

Drie schilderijen van Signe Munch Siebke: 





maandag 20 april 2020

Rachel Ann’s perfecte evolutie


 


“Lifestyle is een evolutie, dat was het voor mij en ik weet zeker voor de meeste vrouwen. Het is niet dat ik ooit besloot om me te kleden als een pin-up, maar eerder hebben kleine stukjes ervaring zich gedurende mijn leven aaneen geregen tot de passie voor vintage, stijl en glamour die ik nu voel”.

“Ik herinner me dat de eerste invloeden kwamen vanuit de oude films die mijn vader me liet zien toen ik een jong meisje was. Eerste obsessies waren met ‘My Fair Lady’ en ‘Rear Window’, en ik voelde direct een diep verlangen naar de schoonheid en glamour van Audrey en Grace. Die vrouwelijkheid zocht ik ook. Als je dat niet voelt, die passie voor stijl dan is het waarschijlijk niks voor jou”. 

Rachel Ann Jensen, ontwerpster, model en blogger, speelt haar eigen leven, maakt er een klein kunstwerkje van, te Rome, Parijs, New York. In quarantaine geeft ze tips voor zelfzorg, als primaire levensbehoefte. Met ervaring in de geestelijke gezondheidszorg weet ik dat vermindering van zelfzorg een van de eerste dingen is waaraan je merkt dat het iemand slechter gaat. Met Rachel Ann gaat het goed. Daar zorgt ze wel voor.

Rachel Ann Jensen is geen vrouw die anderen bij me zouden matchen. Ikzelf wellicht ook niet. Toch koester ik, mede na het lezen van haar blogs, een merkwaardige bewondering voor haar. De volledige overgave aan haar eigen voorstelling, de intelligente zelfreflectie, de hang naar die schoonheid in de klassieke films, waarover ik al vaker schreef, het corset, de erotiek wellicht. In een ander leven had het zeker denkbeeldig geweest.


  


 
      


  
    




 

   




zaterdag 18 april 2020

Zonder verandering


Willem Maris, “Weide met koeien aan het water”, ca. 1878

Deze dagen ben ik maar weer eens naar de heide geweest achter mijn ouderlijk huis, waar wij niet meer wonen. De heide die nog steeds vrijwel onveranderd de lente in gaat en zich nergens iets van aantrekt. Uitgestrekt in het frisse zonnetje, berustend. Hier is het niet druk en kun je onbekommerd slenteren, wat ik deed. Ik keek over de velden, de oude kikkersloot, waarin vroeger zoveel kevers waren, en daarachter lagen nog steeds de weiden, tot aan België toe. De koeien even loom, eentje keek me aan, de boerderijen nog altijd dezelfde. Alleen zit de zoon er nu in. Of kleinzoon, wie weet. Ik zie de eerste bloesems, het geel van de paardebloemen en weet dat een halve eeuw niks is. Dat een leven niks is, en zo voorbij, zonder dat dit alles is veranderd. Waarom zou het ook. Wellicht is dat het enige wat ik geleerd heb: waarom willen veranderen? Alles keert weerom!

vrijdag 17 april 2020

Little Italy


 

Mulberry Street New York, 1900, geboortejaar van mijn grootmoeder. Little Italy, tweede generatie Italianen, de kinderen derde generatie, op dat moment een van de drukste plekken ter wereld. Handel, bedrijvigheid, leven. Een wonderbaarlijk tafereel. Een foto als uit een film.

Een verdwenen wereld. Verdwenen levens. De foto is wonderbaarlijk scherp, bijna alsof het niet echt is. Alsof het gisteren was. Alle individuen op de voorgrond zijn merkwaardig scherp te onderscheiden. Die kunnen nog niet allemaal dood zijn, denk je dan. Maar ze zijn het wel.




Ik zie een trotse Italiaan met de handen in de zij. Hij kijkt recht in de camera, enigszins uitdagend. Klaar om de wereld te veroveren. Een man met bolhoed en wellicht zijn vrouw kijken wantrouwend. Op de groentemarkt hangt een meer onverschillig kijkende kerel, laat komen wat er komt. Niemand weet wat er van hen geworden is. Er is veel gebeurd in de vorige eeuw.

Ik loop ze stuk voor stuk af. Ze zullen het nooit te weten komen. Niemand kon in de toekomst kijken. Dus kijk ik maar af en toe terug. Omdat ze allemaal bestaan hebben. En omdat ook wij allemaal zullen verdwijnen.



 


donderdag 16 april 2020


Léon Spillaert, “zelfportret met blauw schetsboek”, 1907

Rutger Bregman krijgt het kwaad van de oorlog niet verklaard. Bernhard Schlink veel beter.

In De thuiskomst verhaalt hij van een obscure oude professor die vrieger als jongeman ideologische teksten voor hoge nazi’s had geschreven. En van een luguber experiment in een commune, met een aantal studenten.

Er schoten mij passages uit zijn boek te binnen, waarmee ik tijdens het lezen niets had kunnen beginnen. Dat we alles alleen maar verdrongen hadden: het genot om het kwaad, de wellust van het haten, het vechten en doden, de wellust om de duistere rituelen van het fascisme en communisme. Dat wij het kwaad niet in de ogen keken, maar de blik afwenden en dat daarom alles, alles zich herhaalde. “Denkt u dat het alleen een probleem van die mensen is geweest? En alleen van die tijd?”
<...>
Als we eenmaal weten tot welk kwaad we zelf in staat zijn - waarom oordelen we dan zo superieur over het kwaad in de anderen? Als we weten dat het kwaad nog steeds in de wereld is, waarom leven we dan alsof we er ons geen rekenschap van hoeven te geven? Alsof we niet hoeven kiezen en ons niet hoeven verantwoorden.

Ik hoorde ooit een verhaal van veertien hoge heren van een groot bedrijf die twee dagen op de hei gingen vergaderen. Met een secretaresse voor de notulen en ondersteuning. Na het diner en een aantal glazen wijn zei de dominante CEO tegen de manager naast hem: jij gaat nu daar zitten, en tegen de secretaresse: jij komt nu hier naast mij zitten. En dat deden ze. Toen hij haar even later zei dat ze even mee moest naar zijn kamer om de papieren netjes op te ruimen was er niemand die een opmerking maakte. Niemand die poolshoogte kwam nemen toen ze lang wegbleven. Het was toch de grote baas, uiteindelijk.

Soms is een morele nederlaag nodig, niet alleen om de illusies over jezelf te vernietigen, maar ook de voorstellingen die je van anderen hebt. Als je bij de cruciale vraag bent beland: hoe heeft het in godsnaam zover kunnen komen?

woensdag 15 april 2020

Morgen zullen we wel weer verder zien


                                                        Pieter Groot, “Titaantjes”


Toen Nescio naar India was geweest en de Ganges had gezien zei hij: “geeft mij maar het Gein”.

Nadat ik weer een stukje Ulysses had geprobeerd dacht ik: “Geef mij maar Nescio”.

Duitsland heeft Faust, Frankrijk Candide, wij hebben Nescio, schreef Harry Mulisch.

Nescio’s stijl van schrijven voelde weldadig na alle hoogdravende volzinnen die de Tachtigers over ons uit hadden geschud. Hoewel Nescio de levenswandel van Kloos en zijn vrienden wel weer bewonderde. Net als ik. Hij zat zelfs even in een soort Walden-kolonie.

Ik las Madelon de Keizers biografie van Verwey en zag diens gedichten als lardering. Daar ging het niet om. Goed leven is ook een kunst. Nescio werd uiteindelijk een kantoormannetje, een beetje zoals ik. En af en toe schrijven we wat op.

Er gebeurt niet veel bij Nescio, dat weten we. Geen grote daden. Het idealisme van de “aardige jongens” kantelde al snel naar berusting. Ik heb het nooit echt geprobeerd, denk ik nu. Maar het is goed zo, dat denk ik ook. Het moet maar blijven zoals het is. Ook God blijft zich herhalen. Er is nog altijd veel moois, dicht bij jezelf.

Het is laat. Het was mooi weer. “Een schonen dag heb ik weer op de eeuwigheid veroverd. De zon is onder. Morgen zullen we wel weer verder zien.”

dinsdag 14 april 2020

Waterhouse in quarantaine


Waterhouse, “A Tale from the Decamerone”, 1916
Het aantal personen bedraagt geen tien, zoals in de Decamerone, maar negen: er ontbreekt een jongeman. Denkelijk heeft de in getallensymboliek geïnteresseerde Waterhouse daarmee een schrijnende verwijzing naar de oorlog willen suggereren.

De Decamerone is het meesterwerk van de Italiaanse schrijver Giovanni Boccaccio (1313-1375). Het werk bestaat uit honderd verhalen, verteld door drie mannen en zeven vrouwen tijdens een veertien dagen durend verblijf op een prachtig landgoed, op de vlucht voor de Flotentijnse pestepidemie van 1348. De titel is een samenstelling van de Griekse woorden δέκα, deka (tien), en ἡμέρα, hemera (dag), en verwijst naar de tien dagen waarop verhalen verteld worden. De vrijdag werd doorgebracht met gebed en ook de zaterdag werden er geen verhalen verteld omdat de dames die dag besteedden aan hun toilet. De Decamerone is een zorgvuldig geconstrueerd boek waarbij alle verhalen zijn ingepast in een raamvertelling. Het boek was eeuwenlang berucht om zijn erotische verhalen, de pittige humor en de spot met de geestelijkheid en de gezagdragers.
John William Waterhouse schilderde tijdens de Eerste Wereldoorlog twee werken naar de Decamerone. De oorlog was een catastrofe die de vergelijking Middeleeuwse pest volledig kon doorstaan. De twee werken te zien als een allegorie op zijn eigen situatie, schilderend op veilige afstand in Engeland. Net zoals ik mijn stukjes schrijf veilig vanuit huis, bijna in quarantaine, kleine verhaaltjes vertellend voor een kleine schare lezers, louter omwille van het genoegen. Waterhouse heeft het niet mogen baten. De twee hier getoonde werken zouden zijn laatste blijken te  zijn.  Hij stierf op 10 februari 1917, toen de verf van The Enchanted Garden nog niet droog was. Laten we hopen dat het mij en de mijnen beter vergaat, in deze ellendige coronatijd En ook u, stille lezer, voor wie zit ik anders te schrijven. Voor de hele wereld, allez!

Waterhouse, “The Enchanted Garden”, 1917
The Enchanted Garden belicht het vijfde verhaal op de tiende dag, handelende over de uiterst trouwe echtgenote Dianora die het hof wordt gemaakt door de als onweerstaanbare charmeur bekendstaande Ansaldo. Ze ontwijkt hem door te beloven dat ze alleen toe zal geven als hij haar een tuin kan laten zien die in januari in bloei staat. Dat lijkt onmogelijk, maar met behulp van een tovenaar, die in het schilderij links wordt weergegeven, met stok, weet Ansaldo dit toch voor elkaar te krijgen. Tegelijkertijd echter ontslaat hij Dianora van haar ondoordacht gedane belofte. Het schilderij geeft het moment weer waarop Dianora, in het roze gewaad, het grootmoedige gebaar van Ansaldo tot zich door laat dringen.


maandag 13 april 2020

Na wankel weten


Theo van Rijsselberge, “De toegang tot de haven van Roscoff”, 1889-1893

                                                       Wat is waar,
                                                       Wat kun je weten,
                                                       Tot de dood,
                                                       Wat maakt het uit,

                                                       Als het gaat
                                                       Zonder vergeten,
                                                       Weet je niks
                                                       Een dag vooruit,

                                                       Als het staat
                                                       Na wankel weten,
                                                       Geeft de twijfel
                                                       Geen geluid,

                                                       Als de maat,
                                                       Zo krap bemeten,
                                                       Alle dingen
                                                       Heeft verbruid,

                                                       Als ik laat,
                                                       De volle breedte,
                                                       Brengt het niets
                                                       En is het uit,

                                                                             Tot jij weer

                                                                                                Je mondje tuit.

zondag 12 april 2020

Twee kruiken


Van Gogh, “Herinnering aan de tuin van Etten”, 1888

Zeus had op zijn drempel twee kruiken staan, een kruik met het goede en een kruik met het kwaad. Degenen aan wie hij alleen maar uit de kruik van het kwade te drinken gaf, die maakte hij te schande. Maar wie hij uit beide kruiken te drinken gaf die werden dan weer eens door goede, dan weer door slechte lotgevallen bezocht. Zoals ook ons gewone stervelingen toevalt. Niemand drinkt alleen uit de kruik van het kwade op deze wereld, maar Dat geldt evenzeer voor de kruik met het goede, die is voor de goden. En voor het recht, dat niet bestaat op deze wereld.

Waarheid en leugen bestaan niet, worden altijd gecreëerd in het licht van een wereldbeeld, waaraan ze ten dienste staat. Ik lees weer Bernhard Schlink vandaag. Schlink werpt de vraag op of het gerechtvaardigd is om het kwaad in dienst van het goede te laten treden. Ben je bereid je aan het kwaad uit te leveren als dat gerechtvaardigd wordt door de omstandigheden? Of als dat gerechtvaardigd wordt door je persoonlijke persoonlijke overwegingen? Het gaat er volgens Schlink altijd om dat je je persoonlijk kunt verantwoorden. En daarmee bedoelt hij iets anders dan integriteit, dat hij veracht, omdat het ontoereikend is en doorgaans zonder gevolgen blijft.

Het recht in onze samenleving is ontoereikend, ontoereikend daar waar het gaat om haar maatschappelijk nut. Schlink verwijst naar het gulden gebod: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Een gebod echter dat geen ruimte geeft aan verdediging. Het staat op gespannen voet met wat hij noemt het ijzeren gebod, dat meer gangbaar is, namenlijk: wat je bereid bent van jezelf te eisen, geeft je het recht het ook anderen aan te doen. Het is een regel waar autoriteit en leiding uit voortkomen. Maar ook dat recht is onvolkomen, komt letterlijk niet tot recht op grond van een laatste gebod: het gebod gij zult niet doden. Heb ik het recht ook een ander te doden, zo lang ik ook rekening houd met mijn eigen dood? Kan ik me daarmee voldoende persoonlijk verantwoorden?

Ook Schlink heeft het antwoord niet. Het antwoord ligt altijd besloten in de tijd waarin we leven. Of beter nog, in onze eigen persoonlijke verantwoording, waarvan we nooit zullen weten aan wie.

zaterdag 11 april 2020

Eendjes voeren


Isaac Israëls, “Liggend naakt (Sjaantje van Ingen)”, 1894-1900

Ik woon aan het water. Verder kom ik niet vandaag de dag. 

Eendjes zwemmen langs de oever. Een hele club mannetjes en een vrouwtje. Ik haal wat brood, gooi het in het water en kijk naar het tumult. De sterkste en snelste beestjes grissen de kruimels weg voor de snavels van de zwakke en tragere dieren, wat verderweg zwemt een waterhoentje, maar die durft niet dichterbij te komen.

Een van mijn zonen komt kijken en pakt ook wat brood uit de zak. Ik zie hoe we beiden proberen doelgericht te gooien om het brood eerlijker te verdelen. Dat deden we vroeger al. Ook het waterhoentje krijgt stukjes. Zo keren we ons tegen de natuur. De sterke krijgt meer dan de zwakke, de snelle meer dan de langzame, dat is de natuur. Maar ik ben niet de natuur. Wij zijn niet de natuur. Is het geleerd of zit het in ons? Wie zal het zeggen. Maar mijn zoon heeft het hart op de goede plek. Ik ook. Al kopen we daar helemaal niks voor.

vrijdag 10 april 2020

Veranderende tijd




Stewardessen in hotpants, witte leren laarzen met flinke hakken, begin jaren zeventig. De dames werkten voor de in 1967 opgerichte maatschappij Southwest Airlines en dit waren de officiële uniformen. Nog niemand was vijfentwintig jaar in dienst. En mannen deden dit soort werk niet. Zoals het hoort, zou ik zeggen.

Waarom is dit eigenlijk ooit afgeschaft? Wordt het niet tijd om eens een petitie te starten om het weer in te laten voeren? Om ons op te verheugen als er straks weer gevlogen mag worden. We moeten het toch een beetje leuk houden met zijn allen. En voor de mannelijke stewards verzinnen we ook wel iets. Voor de uitstoot ook.

Hoop ik.

woensdag 8 april 2020

De twee werelden van Kiki


Kiki de Montparnasse met haar vriendinnen Thérèse en Lily. Foto Brassaï. Ca. 1932, MET museum New York.

De Hongaars fotograaf Brassaï (1899-1984) was aanvankelijk kunstschilder, maar mede onder invloed van zijn vriend en landgenoot André Kértesz (1894-1985) realiseerde hij zich midden jaren twintig, toen hij zich net in Parijs had gevestigd, dat fotografie de ware kunst van zijn tijd was “en de enige manier om de vluchtige impressies die me zo fascineren waarlijk te vangen”. Hij werd de chroniquer van Parijs in de decennia die volgden.

Kiki de Montparnasse (1901-1953), eigenlijk Alice Prin, was een onwettig kind, grootgebracht door haar grootmoeder. Op twaalfjarige leeftijd trok ze naar Parijs om werk te zoeken en ging al snel naakt poseren voor beeldhouwers en kunstschilders. Begin jaren twintig werd ze het favoriete model en muse van Man Ray en kwam terecht in vooraanstaande kunstenaarskringen. Ze bleef echter een vrouw van het volk en kon het Parijse nachtleven en de variété geen vaarwel zeggen. Haar eigen vorm van onafhankelijkheid.

Bovenstaande foto toont Kiki de Montparnasse met haar vriendinnen Thérèse Treize de Caro en Lily, later mme. Jean Dubuffet, vrouw van de beeldhouwer. Lichtelijk beschonken na een zwaar diner bij Lily, liggen ze uitgestrekt op dezelfde divan, Kiki vooraan, in het midden Lily, Thérèse achteraan. De dames protesteerden nadat Brassaï hen aldus aantrof en zijn foto had gemaakt, waarna hij beloofde bij de ontwikkeling alleen hun benen en de terriër uit te monteren. Hij stuurde Kiki later zelfs een foto met alleen hun onderstellen. Uiteindelijk vond hij de foto echter zo geslaagd dat hij zijn belofte verzaakte. De gratiën van Montparnasse, een goddelijk beeld.

Kiki was ook van Man Ray (1879-1976). Ik houd van Man Ray. Heb een prachtig fotoboek van hem. Zijn surrealistische portret van Kiki uit 1926, Noir Et Blanche, is nog steeds schier ongeëvenaard. Haar strakke blanke gelaatstrekken en het donkere masker geven een verdubbelingseffect, als indicatie van de realiteit, aangevend dat we allemaal bestaan uit een bewuste en een onbewuste psyche. De ogen gesloten tegenover het wezenloze masker. Het primitieve tegenover de beschaving. 

Kiki koos in zeker zin voor het primitieve. Brassaï ook. Wat is mooi, wat is kunst. Wat heet artistieke expressie. Oordeel zelf. Ook ik zwerf soms op en neer tussen twee werelden. In gedachten dan. En soms in dit blog. Hier mag het.


 
Man Ray, “Blanche Et Noire”, Kiki de Montparnasse, 1926, gaver dan gaaf in haar dubbelheid, Getty Museum, Los Angeles

dinsdag 7 april 2020

Café de Flore gesloten


Iedereen is net een beetje mooier... (foto Boris Lipnitzki, 1959)

Café’s zijn gesloten. Café de Flore is gesloten. We mogen niet meer naar Parijs.

Café de Flore is een van de oudste en elegantste koffiehuizen van Parijs, in het hart van de stad, Saint-Germain, geopend in 1887, genoemd naar het Flora-beeld er tegenover, bekend geworden door haar exquise klantenkring van schrijvers, filosofen, kunstschilders en andere creatieve geesten.

In de eerste jaren kwamen er Joris-Karl Huysmans, Rémy de Gourmont, Appolinaire schreef er zijn bekendste gedichten. Na de Eerste Wereldoorlog zag je er figuren als Robert Desnos, Raymond Queneau, Michel Leiris, André Derain, Jacques Prévert, Zadkine en Picasso. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog Truman Capote, Hemingway, en natuurlijk Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Recenter Roman Polonski, Juliette Gréco, Brigitte Bardot, Alain Delon, Jean-Paul Belmondo, Yves Saint Laurent, Karl Lagerfeld, creatief op eigen wijze.

Tijdens de oorlog was het een vrije enclave waar de Duitsers zich niet vertoonden. Sartre schreef over die tijd: “we waren hier thuis en onszelf. We kwamen om negen uur in de ochtend en begonnen te werken, om twee uur gingen we lunchen, kwamen terug en discussieerden tot een uur of acht en in de avond organiseerden we bijeenkomsten, vaak tot diep in de nacht”. Juliette Gréco zei op haar eigen wijze: “in Café de Flore zijn mensen minder lelijk dan elders”. Ook dat is een diepe waarheid.

Diepe gedachten en creatieve ideeën onstaan niet in drukke huiskamers. Er is contact nodig, voeling met het leven, een zekere luchthartigheid als tegenwicht. Ook dat is een diepe waarheid. Wat had ik graag in mijn inspiratie in Café de Flore gevonden. Maar ik schrijf mijn stukjes al jaren vanuit huis, tussen de boeken, achter de televisie, op het internet. Misschien pas ik wel prima in deze tijd, nu toch alles dicht is, bang voor de Corona. Maar ik ben toch blij als ik er straks weer even uit kan.


 
Brassaï: Jacques Prévert en actrice Claudie Carter, 1944 

 
Séeberget: v.l.n.r Yves Deniaud, Raymond Bussières, Maurice Baquet,
Marianne Hardy, Roger Pigaut, Annette Poivre, Jean-Paul Sartre, 1943

Dennis Stock, “We zijn dicht”, 1958 

zondag 5 april 2020

Eisenstadts ballerina’s


Alfred Eisenstaedt, “Ballerina’s van de Opera van Parijs, tijdens een repetitie van het Zwanenmeer”, 1930

Ballet heeft altijd een bijzondere aantrekkingskracht op mij gehad. Als schouwspel, wel te verstaan. De gratie, de tutu’s, de slankheid en souplesse van de ballerina’s. De Ballets Russes, de Stervende Zwaan, Prélude à l'àpres-midi d’une faune, Tamara Toumanova, Tamara Karsavina. Het biedt troost in een wereld van onheil en onverschilligheid, een alternatieve ervaring, een sprookje binnen handbereik. Vroeger en nu. Want het is er nog steeds, voor een verdwijnend publiek.

Met mijn schoonzusje zou ik naar het Zwanenmeer gaan. Nu gaat het niet meer. Sommige mensen begrijpen het. Sommigen gingen ons voor. Edgar Degas ging ons voor. Maar ook Alfred Eisenstaedt, over wie ik al eerder schreef. In 1930 maakte hij een reeks foto’s van repetities voor Swann Lake, bij het ballet van de Opera van Parijs. Op de zolder in een donkere toren. In de krochten van een ander leven. Verdwenen in de sluier van de tijd. Verdwenen in de diepte van mijn ziel. Hervonden op een mooie dag in een sombere tijd. Juist dan. Juist nu.