Edmund Blair Leighton, “The accolade”, 182,3 x 108 cm, 1901, privé collectie |
Accolade. Ridderslag van mijn jongensjaren. Rituelen geven kracht, vroeger en nu. De koningsdochter legt met haar rechterhand een zwaard op de schouder van de ridder in spé, deemoedig knielend op een kussen, het hoofd gebogen, helm terzijde gelegd. De eed klinkt als een eervolle opdracht door de ridderzaal. Zwijgend kijken getuigen vanuit de coulissen. Ze weten wat staat te gebeuren.
De zwarte ridder bedreigt een vreedzaam volk aan de rand van het oude woud, over de heuvels, langs de rand van de rivier. Een brute aanval op het vestingsplaatsje ging gepaard met geweld en verkrachting. Sommigen ontkwamen en vluchtten naar het kasteel. Daar ligt de hoop. De mooiste van hun zonen is daar in opleiding tot ridder. Hij zal wreken. En de schone prinses tot zijn vrouw maken, ook dat.
Ik zoek op internet naar de context van het schilderij. Hoe kun je Edmund Blair Leighton sentimenteel noemen en tegelijkertijd Shakespeare prijzen als de grootste schrijver uit de Engelse literatuur. Het komt alles uit dezelfde bron. Veel meer kan ik niet vinden. Is ook niet nodig. De ridderromans van koning Arthur vechten zich uit de krochten van mijn wezen weer omhoog. Even weg uit het heden, met de virussen en het gekonkel. Mooi plaatje, jongensboek. Ik wordt er een beetje sentimenteel van. En dat voelt prima zo.