Labels

zaterdag 30 maart 2019

Jozef Israëls, “Dromen”. Lente (Dolce far Niente).


Jozef Israëls, “Dromen”, 128,5 x 201,2 cm, 1860, privé collectie

Ik zit op de bank achter het raam en voel de zon op mijn huid. De lange zomer van vorig jaar zet zich gewoon voort. Het is nauwelijks winter geweest. God heeft het goed voor met de mensen. Maar hij heeft ook haast. Hij kan niet wachten op de lente. De jaren verstrijken en God wil vooruit. We hebben al zo lang gewacht. Ieder jaar opnieuw.

Er is een mooi grootformaat schilderij van Jozef Israëls, “Dromen”, uit 1860. Een beetje sentimenteel, veel mensen zouden het niet in hun kamer willen hebben, maar het raakt me. Telkens opnieuw beginnen we met dromen. Toen ik jong was en met mijn vader in de duinen zat droomde ik mijn eerste dromen. Mijn vader zat naast me en zweeg, in zijn eigen dromen. Mijn vader is dood. Mijn horizon wordt korter. Stilaan krijg ik haast.

Israëls “Dromen” werd in 1860, kort na voltooiing, verkocht naar Amerika en verdween uit zicht. Een kleine kopie-tekening van Henneman uit het Rijksmuseum herinnerde aan haar bestaan. Pas in 2013 werd het schilderij weer herontdekt op een veiling van Sotheby’s te New York, waar het voor bijna 300.000 dollar werd verkocht. Nadien verscheen het op enkele tentoonstellingen. Een vissersmeisje in de Scheveningse duinen. De tijd nog van de Duitse romantiek, zij het in haar eindfase. Wat er van de dromen van het meisje is gekomen weet niemand. Wat er van de mijne komt is steeds meer de vraag, bij elke nieuwe lente.


Kopie door Johann Henneberg, ca. 1860, 14,1 x 20,3 cm,
Rijksmuseum.Het gras links suggereert dat een deel van
het oorspronkelijke werk ooit is weggesneden.

“Dolce far Niente”, luidt de ondertitel van “Dromen”. Het zalige nietsdoen. Je verkneukelen in de lentezon. Het dromen in jezelf. Misschien is dat nog mijn enige streven.

vrijdag 29 maart 2019

Degas, “Chez la modiste”, ca. 1884

Ik kijk TV. Vermoeide associaties. Het gaat weer over het Forum voor Democratie.

Een nieuwe lente, een nieuw geluid, hoorde ik Theo Hiddema zeggen op 21 maart. Gorter draait zich om in zijn graf. Het weer was slecht bij het begin van de lente.

Vandaag is de lente dan echt begonnen. De zon schijnt, knopjes in de bomen, de meisjes zijn prachtig, de terrassen zitten vol. Ik voel me goed, anders, zelfverzekerd loop ik door de stad, de winterjas nog aan. Het leven is verrukkelijk, net als in mijn jonge jaren.

Nare narcistische man, die Hiddema, net als zijn kompaan. Ze schelden tegen wetenschappers, onderwijzers, journalisten. Dan moet je oppassen. Degas moet ook een narcistische man zijn geweest. Maar daar wordt ik dan weer wel vrolijk van. Ze zijn niet allemaal hetzelfde.

Borrelpraat. Meer kan ik er niet van zeggen. Je mag alles roepen. Iedereen heeft wel een mening tegenwoordig. En soms vinden we ons ontzettend belangrijk. Soms denken we dat we God zijn. Sommigen.

Ik geniet liever van het vroege zonnetje. De lente is begonnen, ook al is het maar een dag. Ik voel me een God, een kleintje dan, vooruit. Ik ben geen narcist, dat durf ik te zeggen. Ik ken mezelf. Ik heb zoveel niet nodig.

 
“Dansers”, 1877-1878

donderdag 28 maart 2019

Alexander Rodtsjenko, “Pionier met een hoorn”


Alexander Rodtsjenko, “Pionier met een hoorn”, 1930

De Russische Revolutie heeft een hoge mate van genialiteit. Van de ene dag op de andere was het leven compleet veranderd. Bam! Ineens was er hoop. Verwachting. Alles leek te kunnen in de jaren twintig. Vrije liefde, avant-gardisme, Majakovski, Lily Brik. Niet voor iedereen wellicht, maar toch.

Hoop moet van binnen komen. In 1930, toen de Russische avant-garde kunstenaar Alexander Rodtsjenko bovenstaande foto maakte, woei echter al de wind van Het Stalinisme. Hoop werd opgelegd. Alles zou beter worden. Trotski was verbannen. Vijfjarenplannen waren al gestart. Koelakken gingen al naar de Goelag.

Rodtsjenko fotografeert zijn pionier van heel dichtbij, waardoor de nadruk komt op de geometrische vormen. De foto is niet geënsceneerd: Rodtsjenko fotografeerde altijd spontaan op straat of waar hij kwam met een simpele Leika camera. Hij schreef: “als je mensen vertrouwd wilt maken met nieuwe ideeën moet je vooral alledaagse en bekende voorwerpen fotograferen vanuit nieuwe gezichtspunten en onverwachte posities”.

Op de leeftijd van pioniers wil je nog wel geloven. Je gelooft ook de foto. Je voelt de ideologische kracht die Rodtsjenko wilde uitdrukken. Niemand wist toen nog waar het naartoe ging. Ik vraag me af wat van de jonge hoornblazer is geworden. Slachtoffer of beul, veel meer keuze zal er niet geweest zijn. Wat maakt het nog uit. Ook ik had zeker geloofd, in die tijd, in die periode. Wie kan zeggen wat van mij was geworden? Ik niet!


dinsdag 26 maart 2019

En langzaam drijf ik af naar de zee


Waterhouse, “Destiny”, 1900

                                                   Ik draai de plaat nog maar eens om.
                                                   Voor de zoveelste keer draai ik de plaat nog maar eens om.
                                                   Ik laat me drijven,
                                                   Ik laat me gaan.
                                                   Op de wind door de bomen drijf ik af naar de zee.
                                                   Het enige zuchtje duwt me verder,
                                                   Naar de zee,
                                                   En niemand gaat mee,
                                                   Zie ik,
                                                   Niemand gaat mee.

                                                   Ik draai de plaat voor de zoveelste keer om,
                                                   En langzaam drijf ik af naar de zee.


maandag 25 maart 2019

En daarna heb ik je nooit meer gezien


Dante Gabriël Rossetti, “Lady Lilith”, 1866-1873


                                                 En daarna heb ik je nooit meer gezien,
                                                 Was je weg
                                                 En bleef je hangen,
                                                 En wat ik zeg
                                                 Werd niet meer gehoord,
                                                 Alleen door mij,
                                                 En nog altijd weet ik
                                                 Dat ik toen niets meer tegen je zei.


zondag 24 maart 2019

Alice Austen: “Trude en ik, gemaskerd, kortgerokt, 11 uur ‘s-avonds, donderdag 6 augustus 1891”


Alice Austen: “Trude en ik, gemaskerd, kortgerokt, 11 uur ‘s-avonds, donderdag 6 augustus 1891”.

Bij toeval stuit ik op een merkwaardige foto uit 1891. Twee jonge vrouwen laten zich om 11 uur s’-avonds gemaskerd in hun ondergoed op de foto zetten, een sigaret in de mond, de handen verstrengeld, elkaar provocatief aankijkend. In die tijd gaf dit geen pas, zeker niet zo laat in de avond. Voor roken konden dames in het Amerika uit die tijd zelfs vastgezet worden. Het blijken twee jongedames uit hoge kringen: Alice Austen en haar vriendin Trude Egglesheim, dochter van een minister uit de Prepiscopaalse kerk. Ik raak geboeid door dit soort toevalligheden. Reden om wat verder te zoeken.

Alice Austen (1866-1952) was een Amerikaans fotografe en een uitzonderlijke vrouw. Geboren in een vooraanstaande familie op Staten Island, New York, groeide ze zonder vader op in een omgeving waar patriarchale Victoriaanse waarden centraal stonden. Al snel echter schoot ze in de contramine. Op haar zeventiende begon ze te fotograferen met een camera van haar oom, een bezigheid die toentertijd meisjes onwaardig werd geacht. In het begin van de twintigste eeuw was ze de eerste vrouw Op Staten met een eigen auto. Dertig jaar lang woonde ze samen met haar geliefde Gertrude Tate, tot weerzin van haar familie, die sprak van een “foute roeping”.

Austen fotografeerde vooral buiten, in Illinois, Massachusetts, maar vooral toch in het New Yorkse straatleven, waar ze mensen uit alle sociale klassen vastlegde. Aangrijpend zijn haar foto’s van immigranten bij het Quarantainestation, dat ze bij hun aankomst moesten passeren. Gedurende haar leven zou Austen zo’n 8000 afdrukken maken en ook nog eens enkele duizenden negatieven nalaten. Omdat ze vooral voor haar eigen genoegen fotografeerde en slechts in kleine oplages publiceerde, vond haar werk pas laat erkenning, eigenlijk pas, na haar dood in 951. Sinds 2016 wordt een belangrijk deel daarvan tentoongesteld in het Alice Austen House op Staten Island, waar ze het grootste deel van haar leven woonde.

Ik beland op de website van het Alice Austen House. Hoogst merkwaardig is dat het woord lesbisch nergens te bekennen is. Er wordt nog net wel verteld dat Gertrude Tate haar levensgezel was, maar toch krijg je het gevoel dat er nog steeds ergens omheen gedraaid wordt. Ook de rebelse en tegendraadse geest van Austen wordt nergens als zodanig benoemd. Hooguit is ze af te lezen uit een aantal anekdotes, zoals van haar auto. En uit een aantal van haar vroege foto’s uit een persoonlijk album, als op deze pagina getoond. Maar je moet het zelf ontdekken. De Victoriaanse geest waartegen ze zich gedurende haar leven zo heftig verzette is nog steeds niet verdwenen.


“Julia Martin, Julia Bredt and self dressed up, sitting down”, 1891,
Drie vrouwen, waaronder Austen, verkleed als man

“The Darnes Club”, 1891, vier jongedames, waaronder Austen,
omhelzen elkaar als twee koppels.



zaterdag 23 maart 2019

Een mooie vrouw met Dostojewski




Vrijdagochtend. Ik zag een hele mooie jonge vrouw in de trein. Eerder had ik ze ook al eens zien zitten. Ze las “De Gebroeders Karamazov” van Dostojevski. Een wonderlijke gewaarwording. Bijna amoureus, erotiserend. Ik wist niet dat het nog bestond, zo’n combinatie. We wisselden een kort woordje bij het uitstappen. Mijn hele dag was goed. Ik moet er nog steeds aan denken.

Op mijn CV had ik bij hobby's lezen gezet. Wat anders? De ziekenhuisbestuurder vroeg me wat ik op het moment las. Ik las “De leerschool der liefde” van Flaubert. Ik voel me altijd een beetje verlegen bij dat soort antwoorden, dat ik Flaubert lees bedoel ik, klassieke literatuur. Dan heb ik het gevoel dat de mensen denken dat ik stoffig ben of zo. En dat ben ik niet.

Zo’n prachtige vrouw in de trein met een dik boek van Dostojevski. Zonder pretentie. Een ideaalbeeld grift zich in mijn denkraam. Vrouwen die lezen zijn gevaarlijk, wordt gezegd. Ze zijn er en ook weer niet, denken aan iets anders, slepen je mee. Zetten je aan tot verkeerde dingen. Een platonisch dilemma. Vrouwen die lezen intrigeren. Vooral als ze er goed uitzien natuurlijk. Dat is altijd voorwaarde, voor mij.

vrijdag 22 maart 2019

George Hurrell, “Joan Crawford”


George Hurrell, “Joan Crawford”, foto voor “I live my life”, 1935


Hollywood-fotograaf George Hurrell leefde en werkte in een wereld van glamour en illusie. In de jaren dertig en veertig werkte hij voor MGM. Het was een tijd waarin de roem van grote filmsterren Bijna religieuze proporties kreeg. Zijn foto’s onderstreepten hun mysterieuze onbereikbaarheid en een perfecte schoonheid. Hij beeldde de helden van het witte doek af als ware goden.

Hurrel werd beschouwd als de koning van de belichting. Of liever: van de schaduwfotografie. Een prachtig voorbeeld is de promotiefoto van Joan Crawford voor de film “I love my life” uit 1935. Van links beneden doemt haar gezicht op uit het duister. Haar afwezige ogen en verleidelijke mond worden onontkoombaar geaccentueerd, haar huid lijkt volmaakt glad. Een opvallend groot deel van de foto is in donkerte gehuld, hetgeen de vraag doet rijzen naar wat we niet zien.

Hurrel was een fotograaf die zijn modellen mooier deed lijken dan ze waren. Crawford had sproeten, maar die werden zorgvuldig weg geretoucheerd. Ze is bijna onherkenbaar op bovenstaande foto. Bij Hollywoodsterren mocht dat. Ze waren niet van deze wereld. Tegenwoordig doet iedereen het. Op Facebook, Instagram, het web staat er vol van. Vooral meisjes. En vrouwen. Iedereen een klein godinnetje. Van mij mag het. We leven in een nepwereld. Het goddelijke is er al lang vanaf. Maar nog steeds niet van deze foto van Crawford. Iconisch. Mooi tot in de eeuwigheid.


woensdag 20 maart 2019

Geertgen tot Sint Jans, “Geboorte van Christus”, ca. 1490

                                                          Stel je voor,
                                                          Een blanco blad,
                                                          Geheel opnieuw beginnen.
                                                          Wat zou ik doen?
                                                          Wat kan ik anders?
                                                          Wat heb ik dan te winnen?
                                                          Iets anders dan
                                                          Een eitje bakken
                                                          Kan ik nauwelijks verzinnen.


maandag 18 maart 2019


André Soudy, anarchist, lid Bonnot-bende, 1911


In Utrecht was een aanslag. Als ik dit schrijf drie doden. De dader is net gepakt. Het lijkt een soort van halve crimineel te zijn geweest. Verder weet ik nog niks.

Dik honderd jaar gelden waren er ook veel aanslagen, met anarchistische motieven. In de jaren 1890 tot 1900 had je Ravachol, Auguste Vaillant, Emile Henry, Sante Geronimo Caserio. Onder de zwarte vlag, met een kern van idealisme. Na 1900 had je de bende van Jules Bonnot, wat eigenlijk gewoon een criminele gang was, die zich voor het gemak ook maar anarchisten noemden.

Er lijkt een beetje sprake van eenzelfde tendens. Moslimterrorisme, martelaren voor Allah, en uiteindelijk nemen de criminelen het weer over, soms ook onder religieuze vlag, zonder te geloven. De geschiedenis herhaalt zich. Het zijn allemaal uitingen van maatschappelijk onbehagen. Alles komt voort uit uitzichtloosheid.

Toen ik een jaar of achttien-twintig was las ik over het anarchisme, en over de geschiedenis van het anarchisme, met alle aanslagen. Het had iets romantisch. Het paste bij de leeftijd. Bovenstaande foto uit 1911 van André Soudy, Bonnot-bendelid stond in een van mijn boeken, die had ik graag als poster willen hebben. Later heb die gasten beschreven op Wikipedia.

Ik weet niet wat ik wil zeggen. Ik zie parallellen met de aanslagen in onze tijd. Maar toch is het niet hetzelfde. Ik ben zelf ook niet meer dezelfde als veertig jaar geleden. Maakt het wat uit als je een zeker begrip kunt opbrengen voor de motieven? Voor de slachtoffers niet natuurlijk. Voor mij wel dan? De tijden zijn veranderd. Ikzelf ben veranderd. Meer kan ik er niet van zeggen.

Maar die foto van André Soudy vind ik nog altijd prachtig. Dat gevoel kan ik nog steeds terughalen. Ook al is die foto misschien niet zo gepast op een dag als vandaag, of misschien wel net daardoor, het zet me toch aan tot reflectie.

zondag 17 maart 2019

Lucian Freuds naakten, een vreemde fascinatie


Lucian Freud, “Big Sue”, 1995, in 2008 voor 33,6 miljoen dollar verkocht bij Christie’s,
aan Roman Abramovitsj. Sue Tilley, voormalig nachtclub kassière, kreeg 25 pond
 voor het poseren en mocht niet op vakantie omdat ze dan misschien bruin zou worden.

Lucian Freud was geen aimabel mens. Vaak was hij grof en agressief. In brieven kon hij kwetsend zijn en was hij soms ronduit bedreigend. Soms kon hij vanuit het niets mensen aanvallen, ook fysiek, steeds zonder excuses te maken. Toen hij tachtig was werd hij opgepakt omdat hij in de supermakr met een andere klant op de vuist was gegaan. Doorgaans bewoog hij zich in hele hoge of hele lage kringen, royalties, chicque vriendinnen aan de ene kant, gangsters en bookmakers aan de andere kant, maar mensen uit de middenklasse werden genegeerd. Die waren niet interessant.

Freud beschouwde zichzelf als een bioloog, een observerende wetenschapper, net als zijn grootvader. Hij had weinig op met schilderijen die beminnelijk waren of harmonieus pretendeerden te zijn, had een afkeer van “valse gevoelens”. Hij cultiveerde wat hij noemde een “agressieve antisentimentaliteit” en hield bijvoorbeeld niet van Vermeer. Zijn figuren zijn altijd gescheiden afgebeeld, zonder interactie. Afstand. Hij was wars van “ideeen” in de schilderkunst en gebruikte geen symbolen. Aanvankelijk schilderde hij met grote precisie, maar later stapte hij over op penselen met varkenshaar en werden zijn werken grover, instinctiever. Naar eigen zeggen deed hij dat omdat hij in de kritiek geprezen werd om zijn zorgvuldige manier van werken, uit dwarsheid dus.

De latere naaktportretten van Freud bevatten een boodschap over sterfelijkheid, een aankondiging van wat gaat komen. Ze zijn verre van vleiend en op geen enkele wijze erotisch en daarmee evenmin pornografisch. “Je moet wel een hele gestoorde schooljongen zijn om met succes te masturberen op een boek met Freud-naakten”, schreef Julian Barnes. Freud zelf gaf aan dat het hem niet ging om gelijkenis, maar om een intensivering van wat hij waarnam. Hij schildert hompen vlees, bleek, vol vouwen en rimpels. Zijn modellen zijn inert, passief en bloedeloos, angstig zelfs, soms bijna paniekerig. Freud wilde vrouwen overheersen. Ooit zei ooit hij tegen Raymond Chandler dat een vrouw zich pas aan je onderwerpt als ze anale seks met je heeft gehad. Die uitspraak laat me niet meer los als ik naar zijn naakten kijk. Ik blijf me ongemakkelijk voelen bij zijn late portretten, maar waarschijnlijk zit daar precies de fascinatie.


 




 




  


Een ateliefoto om af te sluiten, met Kate Moss als model, en om te
laten zien wat hij ervan maakte, als een spiegel naar de toekomst.



zaterdag 16 maart 2019


Richard Bergh, “Noordse zomeravond”, 1899-1900

Flaubert, een groot kunstkenner, beschreef in zijn dagboeken en notities veel schilderijen. Opvallend is dat hij bijna nooit een oordeel geeft. Of misschien moet ik het zo zeggen: hij benoemt en beschrijft alleen de schilderijen die hij mooi vindt. Dat is zijn oordeel.

Ik heb 450 schilderijen beschreven op Wikipedia. Op Wikipedia mag je geen oordeel geven. Doe ik ook nergens. Mijn keuze is mijn oordeel. Er staat vrijwel geen werk tussen dat ik niet mooi vind, of op zijn minst interessant, met een mooi verhaal eromheen.

Inmiddels heb ik op dit blog ook een hele reeks schilderijen beschreven. Hier mag ik wel een oordeel geven. Bevalt me dat beter? Vaak wel, maar niet persé. Soms nodigt een werk uit tot persoonlijke reflectie, heeft het een bijzondere persoonlijke betekenis, maar in andere gevallen kan het prima met een zekere distantie worden beschreven. Net als Flaubert deed. Ik herlees mijn beschrijving van Berghs “Noordse zomeravond”, dat een bijzondere gevoeligheid bij mij oproept. De verstrekte info versterkt dit. Je hoopt op een zekere verstandhouding met de lezer. Als het niet pakt heeft het nauwelijks waarde.


woensdag 13 maart 2019

Stabiele jongen


Morisot, “Le berceau”, 1872

In de existentiële filosofie wordt episodicisme weleens tegenover narrativisme gezet. Episodicisten voelen en zien weinig verband tussen de verschillende gedeelten van hun leven zoals die zich voordoen. Ze zien ze als fragmenten, los van elkaar, ze overkomen je zonder dat je er veel invloed op hebt. Narrativisten daarentegen voelen en zien voortdurend verbanden. Ze voelen zich voortdurend verbonden met het verleden en zijn er van overtuigd dat ze zelf hun leven creëren. Narrativisten voelen zich verantwoordelijk en schuldbewust, episodicisten laten gebeurtenissen makkelijk achter zich (nu gebeurt dit, morgen dat, zo gaat dat).

Ik ben een stabiele jongen. Lang bij dezelfde werkgever, steeds bij dezelfde echtgenote, geen grote breuken in mijn leven. Ik herken me ook wel in het schuld- en verantwoordelijkheidsbesef. Een beetje saai zou je kunnen zeggen, al ervaar ik dat zelf anders. Toch weet ik niet of ik een narrativist ben. Vaak lopen de dingen ook zoals ze lopen, maar het had ook anders kunnen uitpakken. Makkelijk zelfs. Alles hangt van toeval aan elkaar. Nietzsche beschouwde elk mens als een stuk fatum en daar heeft hij gelijk in. Ik wil maar zeggen dat je niet van buiten naar binnen kunt redeneren. Van mijn Nietzschiaanse denken merkt niemand ook maar iets. En dat is ook nergens voor nodig.

dinsdag 12 maart 2019

Dante Rossetti, “Ancilla Domini!”, 1850 

                                                               Wachtend zonder klagen,
                                                               In eeuwigheid verstopt.
                                                               Langer dan de dagen,
                                                               En levenslang geklopt.

                                                               In achtendertig lagen,
                                                               Voor eeuwig in de knop.
                                                               Heeft zich het verlangd moment
                                                               Dan eindelijk ontpopt.

                                                               Zo lang het duurt, zo lang het klopt,
                                                               En enkel dan, als jij er bent.

zondag 10 maart 2019

Van Bruggen en Oldenburg, “De vliegende kegels”, Eindhoven


Coosje van Bruggen en Claes Oldenburg, “De vliegende kegels”, 2000, Eindhoven


Enige tijd kwam ik met grote regelmaat langs de kegels in Eindhoven. Nu komen mijn zonen er bijna dagelijks langs. In Keulen zag ik een reusachtig ijsje ondersteboven op een gebouw geplakt. Ik was verrast toen een kennis zei dat het van dezelfde makers was als van de kegels in Eindhoven.

Coosje van Bruggen en Claes Oldenburg zetten dit soort beeldhouwwerken over de hele wereld neer, vooral in grote steden, Berlijn, Barcelona, Seoel en nog veel meer. Loont het om voor dit soort kunst die steden te bezoeken? Raakt deze kunst het hart? Wordt ik erdoor geroerd? Zet het me aan het denken? Ik weet het niet. Hooguit moet ik een beetje glimlachen. Met Koons en eigenlijk alle popart kunstenaars heb ik een beetje hetzelfde. “Kunst mag van niemand iets eisen”, zei Koons in een interview. Klaar is Kees!

Toch moet gezegd dat de beeldhouwwerken wel blijven hangen. Iedereen die in Keulen is geweest kent het ijsje. Iedereen in Eindhoven weet waar de kegels staan. Ook dat is een prestatie. Het wordt wel gezien. Het beklijft. En als wij er wellicht al lang niet meer zijn staat het er nog steeds. En iedereen zal er nog steeds aan voorbijlopen.



Van Bruggen en Oldenburg, “Gevallen ijscohoorn”, Keulen, 2001


zaterdag 9 maart 2019

De geliefden


Rene Magritte, “Les Amants”, 1928, 54 x 73,4 cm, MoMA, New York


Ik kende Magritte’s “Les Amants”-schilderijen al langer, onder andere van een paar boeken van W.F. Hermans die ik heb. Het zijn raadselachtige werken van een grote tederheid, maar tegelijkertijd ook angstaanjagend. Ik heb er altijd naar gekeken in de zin van: maakt het wat uit wie je geliefde is? Zijn we niet allemaal inwisselbaar? Kennen we elkaar wel, hoezeer we ons ook met elkaar verbonden voelen? Zijn we uiteindelijk niet allemaal alleen op deze wereld?

Ik las zojuist over de moeder van Magritte. Toen hij dertien was pleegde ze zelfmoord door verdrinking. Al veel vaker had ze geprobeerd zich van het leven te beroven, wat Magritte’s vader er regelmatig toe dwong haar op te sluiten in de slaapkamer. Op een dag ontsnapte ze, was ze enkele dagen zoek, en werd ze uiteindelijk gevonden in een riviertje vlakbij hun huis. De jonge Magritte werd er als eerste bijgeroepen. Hij was alleen thuis. Zijn moeder lag daar langs de oever, haar hoofd bedekt met het stof van haar hemd. Ik lees over de manier waarop hij het het vervolgens meedeelde aan anderen.

Soms moet je iets van de kunstenaar weten om zijn werk te kunnen begrijpen. Op zijn minst zet het aan de kunst op een nieuwe manier te gaan zien. In een diepere laag. Niet alleen waar het de delicate en verwarde relatie betreft met zijn veelvuldige weergaven van vrouwelijke figuren met een bedekt gezicht, maar zijn hele oeuvre. Magritte’s kunst is er een van klinische beheersing en uitsluiting, met een bewust geordend en gereduceerd aantal beeldobjecten. Hij verwerpt het vrij-associatieve ten gunste van een beredeneerde systematiek. Het is afstandelijk. Tegelijkertijd kent zijn kunst een zachtheid in weergave die duidt op een diep verdriet. Alleen zo heeft hij kunnen overleven.

Hoe kun je zijn werken niet mooi vinden. Volgens Magritte’s biograaf David Sylvester wekken ze “het soort ontzag dat je voelt bij een zonsverduistering”. De “Les Amants” behoren tot de ontroerendste werken die ik ken. Ook in mijn oude zienswijze kwam het al binnen. Iedereen kan zijn eigen interpretatie geven. Ze intrigeren, als de werken van Hermans. En meer.


Tweede versie, zelfde periode


donderdag 7 maart 2019

Georges Braque en het praten over kleur


Georges Braque, “Gitaar en bladmuziek”, 1913

Georges Braque (1882-1963) hield er niet van om over kunst te praten. Of te schrijven, wat je wilt. “Het enige wat er in de kunst toe doet is datgene wat niet verklaard kan worden”, scheef hij. En ook: “Hoe moet je praten over kleur? Mensen die ogen hebben weten hoe irrelevant woorden zijn aangaande wat ze zien”. Het is net als een biografie, vond hij: alsof je het geschreven leven in de plaats wilt stellen van het geleefde leven.

Toch kan een goede biografie een geweldige leefervaring zijn. Ook helpt het iets te weten over de levensgeschiedenis van Braque om zijn werk goed te beoordelen. Anders te beoordelen dan je had gedaan als je niks van hem had geweten.

Braque was een sympathieke en bescheiden man, heel anders dan Picasso. Meer dan vijftig jaar lang was hij zijn vrouw Marcelle volkomen trouw. In 1941 werden Braques collega-schilders Friesz, Derain, Vlaminck en ook Van Dongen door de Duitse bezetter overgehaald een bezoek te brengen aan Berlijn. “Gelukkig beviel mijn werk niet”, reageerde hij, “anders zou ik misschien ik misschien ook gegaan zijn vanwege de beloofde vrijlatingen”. Na de oorlog gunde hij Friesz geen blik meer waardig.

Braque was compleet anders dan de flamboyante en theatrale Picasso, die ook geregeld met hem botste, geen vat op hem kreeg. “Toen ik hem in 1914 op de trein zette naar het front nam ik voorgoed afscheid van hem”, zei Picasso, wat niet waar was: hij bleef proberen Braque te overtuigen, van dit en van dat, altijd tevergeefs. Braque bleef altijd rustig en liet zich nooit imponeren. En toch is Picasso mij liever. Zijn werk is beter. In de geest van Braque zal ik niet proberen om dat uit te leggen. Iedereen oordele zelf, ook over hun levens. Je ziet terug in hun werk wie ze waren.


Picasso, “Gitaar en viool”, 1912


woensdag 6 maart 2019

Voetbal en sublimatie


Gustave Wapper, “Septemberdagen 1830, Grote Markt, Brussel”, 1835


Gisteren won Ajax van Real Madrid. Dat geeft een blij gevoel, zelfs de dag erna. Alsof we de oorlog hebben gewonnen. Of in elk geval een veldslag.

Voetbal vervult een belangrijke maatschappelijke functie. Het sublimeert belangrijke oergevoelens.

Mijn vader had een lang ziekbed. Op een gegeven moment lukte lezen niet meer, in zijn laatste maanden kon hij nergens meer echt interesse voor opbrengen. Behalve voor voetbal. Op de slappkamer stond ene kleine televisie en alleen als het voetballen was stond die aan. Mijn vader lag ziek in bed. Samen keken we naar PSV-Manchester United en Kezman scoorde een prachtige goal. Als door een bij gestoken schoot mijn vader recht in bed en slaakte een juichkreet. Om vervolgens wer terug te zakken. Maar met een beter gevoel.

Dat kan voetbal met je doen. Niet voor niets gaat er zoveel geld in om. Van mij mag het.

dinsdag 5 maart 2019

Albrecht Altdorfer, “Stad aan een meer”


Albrecht Altdorfer, “Stad aan een meer”, ets,
ca. 1520, 15,5 x 155 cm, Albertina Wenen

In een boek met grafisch werk van de Albertinasammlung Wien en het Rijksprentenkabinet kom ik deze ets van Altdorfer tegen. Het voelt als een déja vue. Alsof mijn grondgevoel als een stoffig oud boek wordt hervonden.

Ineens denk ik aan Eichendorffs “Aus dem Leben eines Tauchenichts”. Meer als veertig jaar geleden las ik het voor mijn Duitse boekenlijst. Het past bij mijn levensgevoel, als jongeling, net als de zwerverromans van Van Schendel. Ik was bijna vergeten hoe mooi ik het toen vond. Zo mooi dat ik het later nog eens herlezen heb, in een mooie uitgave, met plaatjes, dat ik zojuist niet meer terug kon vinden. Romantiek.  “Es schläft ein Lied in allen Dingen”. Al vroeg was ik romanticus. De weemoed van de ets van Altdorfer voert me terug tot de Taugenichts, en de Italië-reis die we samen maakten. En dan weet ik dat ik nog altijd diezelfde romanticus ben.

Als ik het boek weer terug vind ga ik het weer herlezen, besluit ik. Niemand leest nog Eichendorff. Niemand leeest nog Van Schendel. Voor 25 euro kocht ik zijn verzamelde werken. Niet meer van deze tijd, zal gezegd worden. Voor mij voor alle tijden. Hoeveel ouder kun je worden in dit leven?.

Iedereen is zo gelukkig, en niemand die ooit aan je gedacht heeft. Dat verbaast me elke keer weer, waar ik ook kom. Iedereen bezet zijn eigen plekje op aarde, met een warme stoof, een kop koffie, een vrouw, een glas wijn in de avond, en iedereen is daar heel tevreden mee. <...> Ik voel me nergens op mijn gemak. Het is altijd alsof ik overal net te laat arriveer, alsof het de wereld maar niet wil lukken zich ook van mij rekenschap te geven.

maandag 4 maart 2019

Elizabeth, voor een ver ideaal


Elizabeth Taylor in  Beau Brummel, 1954 (courtesy Klimbim)


Als je mijn vader vroeg wie de mooiste vrouw op aarde was noemde hij naast Sophia Loren steevast Elizabeth Taylor. Op 27 februari schreef ik deze zin al andersom. Om het compleet te maken ook Elizabeth Taylor dan maar. Elizabeth wel te verstaan. Nooit heb ik hem Liz horen zeggen. Daarvoor was ze veel te ver weg.

Ik herinner me dat ik als jonge jongen, ik schat ergens tussen de tien en twaalf, rond kerstmis “Beau Brummel” zag, op televisie. Ook “Cleopatra” heb ik gezien, samen met mijn vader. Ik had toen nog geen idee hoe mijn vader naar die films keek. Ik denk een beetje zoals ik met mijn kinderen naar de Zorro-films heb gekeken, met Catharina Jones.

Op verjaardagsfeestjes hoorde ik mijn vader ook Elizabeth Taylor nomen. Ik zie ook een beetje terug hoe mijn moeder wilde zijn. Het schoonheidsideaal uit de jaren zestig. Ieder tijdsvak heeft haar schoonheidskoninginnen nodig. En anders ik wel. Ze maken het leven een stuk beter draaglijk. Wanneer je ook leeft, hoe oud je ook bent. Hoe onbereikbaar ze ook zijn.



 
  























zondag 3 maart 2019

Vallotton, “Intimités”


Vallotton, “Le Mensonge”, houtsnede, 1897


Nog een keer Vallotton dan, en zijn narratieve benadering van schilderen. Als mislukt schrijver werd hij bijna instinctief aangetrokken tot het verhaal. Een werkwijze die wellicht nog nadrukkelijker naar voren kwam in zijn houtsnedes.

Vallotton werd geboren in Zwitserland in een streng Calvinistische omgeving. Toen hij rond zijn twintigste naar Parijs ging kwam hij daar los van en leidde een vrijgevochten kunstenaarsleven, gaf zelfs uiting aan anarchistische sympathieën. In 1899 verbaasde hij zijn vrienden van Les Nabis door in het huwelijk te treden met de twee jaar oudere weduwe Gabrielle Rodrigues-Henriques, de dochter van de vermogende kunsthandelaar Alexandre Bernheim, die hij al vier jaar kende. Haar eerste man had zelfmoord gepleegd, waarna ze met drie kinderen was achter gebleven. Vallotton ruilde zijn net verworven onafhankelijkheid in voor zekerheid en burgerlijke welstand.

Of Vallottons keuze goed voor hem is geweest valt te bezien. Paul Léautaud was op 24 april 1901 aanwezig bij een etentje ter ere van Odillon Redon. Redon vertelde: “Roddel over Vallotton, die nog niet zo lang geleden getrouwd is met een hele rijke weduwe. Het blijkt dat hij geen werk gedaan kan krijgen omdat hij voortdurend op bezoek moet bij mensen of zelf mensen op bezoek krijgt”. Hoewel het niet helemaal klopt dat Vallotton na zijn huwelijk niet meer productief zou zijn geweest en hoewel hij gezien zijn liefdevolle portretten van Gabrielle ook zeker van haar gehouden lijkt te hebben, kende het huwelijk veel spanningen. De relatie met zijn stiefkinderen was uiterst problematisch. Ook had hij voortdurend geldzorgen, grootschaliger van aard dan voor zijn huwelijk.

Merkwaardig is dat Vallotton in de periode voorafgaand aan zijn huwelijk, van 1897 tot 1899 een serie houtsnedes maakte, “Intimités” genaamd, waarin hij vooruit lijkt te lopen op de problemen die hij in zijn burgerlijk huwelijk zou tegenkomen. In het hierboven getoonde “Le Mensonge” (de leugen) ligt een stel verstrengeld in elkaars armen op een sofa in een laat-negentiende eeuws interieur. Ze fluistert iets in zijn oor, terwijl hij zijn ogen gesloten houdt. In mijn beleving was zij de leugenaarster, maar toen ik het mijn vrouw vroeg zei zij dat de man waarschijnlijk de leugenaar moest zijn, en wellicht valse beloftes had gedaan. Welke leugen wordt verteld? We mogen het zelf invullen. De leugen als sociale conventie.

Hieronder nog een paar voorbeelden, om zelf af te maken, met de ambigue hulp van de titels. In “Arrets de Visite” (voorbereidingen op een bezoek) zit een nors-verveelde man op een bank terwijl zijn vrouw zich opdoft. In “L’Argent” (het geld) legt een in het zwart geklede man iets uit aan een vrouw, terwijl het vlak rechts achter hem dreigend zwart wordt gelaten. In “Le grand Moyen” (het uiterste middel) zien we een ruzie aan een eettafel, waarbij de vrouw in snikken is uitgebarst en de man haar probeert te bedaren. “Le Triomphe” (de overwinning) toont een vrouw die haar man aan het huilen heeft gebracht (of zit het toch anders?). En zo kan ik nog even doorgaan. Vallotton maakte tientallen “Intmités”.

Tja! Aan de vooravond van het huwelijk. In de literatuur zie je ook. Strindberg schreef zijn huwelijksverhalen ook voor hij trouwde, Elschot zijn gedicht “Het huwelijk” als jongeman. Of het echt zo gesteld is? Ook dat mag iedereen zelf invullen.







zaterdag 2 maart 2019

Valotton, “La loge de théatre, le monsieur et la dame”


Félix Valotton, “La loge de théatre, le monsieur et la dame”, 46 x 38 cm, 1909


Félix Vallotton (1865-1925) behoorde tot de schildersgroep Les Nabis, die in reactie op het impressionisme terugkeerde naar de platheid van het beeld. Vallotton zei over zijn eigen schilderkunst: “Ik heb een voorkeur voor synthese. Subtiele nuances zijn noch wat ik wil, noch waar ik goed in ben”.

Het is maar net hoe je het bekijkt. Vallotton gebruikte beperkte middelen als kunstschilder. Hij had weinig aandacht voor textuur en schilderde in lijnen en vlakken. Leunend op het primaat van de kleur schilderde hij vooral ideeën, verhalen. En die verhalen zitten vol nuances, in zichzelf, net als bij Hopper. Je ziet je eigen verhaal.

La loge de théatre, le monsieur et la dame” uit 1909 is een theaterstudie, zoals de impressionisten er talloze maakten als expressie van het moderne leven, met al haar aanlokkelijkheden. Het schilderij heeft echter niks van de drukte en schittering van een Renoir of Degas. We zien twee grote contrasterende vlakken, vurig oker tegenover diepdonkerbruin. De hoofden van de man en vrouw in de loge vallen bijna in het niet. Haar gezicht is onder de schaduw van de grote hoed nauwelijks zichtbaar, zijn hoofd komt maar half boven de rand. Vallotton was gehuwd met een rijke vrouw en kende veel spanningen in zijn huwelijk. Heeft hij die spanningen geprojecteerd op het koppel in de loge? Waar hebben ze het over? Ze hebben duidelijk geen aandacht voor de voorstelling. Zij heeft haar linkerhand op de rand gelegd en kijkt half gedraaid afwezig van hem weg. Zijn ogen lijken een beetje nors. Hebben ze ruzie? Is er iets voorgevallen? Zijn het trouwens wel man en vrouw of misschien heimelijk verliefden? Heeft er iemand een nare boodschap en wie van de twee is dat dan? Vallotton schildert een roman. Un roman psychologique. Je mag er je eigen verhaal inleggen. Kijk eens om je heen. Het leven zit er vol van, in al haar nuances.