Labels

dinsdag 29 juni 2021

Kleine waarheid


Robert Capa, “Café Flor”, 1952

Citaat van Marcel Proust:

De tot uitdrukking te brengen werkelijkheid zetelde niet, zo begreep ik nu, in de verschijningsvorm van het onderwerp, maar op een diepte waar die verschijning er weinig toe deed, zoals gesymboliseerd werd door het lepelgekletter op een bord, het hard gestevene van het servet, dat waardevoller voor mijn spirituele wedergeboorte was geweest dan zoveel menslievende, vaderlandslievende, internationalistische en metafysische gesprekken.

Ik heb nooit deelgenomen aan moeilijke gesprekken op het terras van Café Flor. Lang heb ik gedacht dat ik erbij had willen zijn, goeie bijdrages had kunnen leveren. “Beste Jean-Paul, de essistentiële zoals ik die zie….” Zoiets zou ik zeggen. En veel andere belangrijke dingen.

Ik kijk naar de foto van Robert Capa en denk aan de jaren zestig, toen ik als jongetje bij mijn vader op het fietsstoeltje in de hete zomer langs een café reed en zei dat ik zo’n dorst had. Ik denk aan de chocomel, die op een terras zo veel beter smaakte dan ik ooit blad geproefd. Ik kan het bijna weer proeven als ik naar Capa kijk. En ik voel een zin des levens.

Er zou wel eens meer essistentiële waarheid bij Proust kunnen zitten dan bij Sartre…

maandag 28 juni 2021

Tijd van verwachting

 
Ed van Elsken, “Tweelingen op de Nieuwmarkt”, 1956


Ed van Elsken maakte in 1956 deze iconisch geworden foto van een tweeling op de Nieuwmarkt te Amsterdam. Je voelt dat er een nieuwe tijd zit aan te breken. Dat de jaren vijftig niet kunnen blijven duren. Dat de meisjes intussen weten dat dat ze de jongens in hun greep kunnen krijgen. Dat het bijna zover is dat ik geboren ga worden en dat er na al die tientallen jaren in de basis nog steeds niks is veranderd: de hoop zit bij de jeugd. Ik ben enkel nog toeschouwer. En dat is goed zo!

zondag 27 juni 2021

Wat zo moeizaam herstelt

 
Théo van Rijsselberge, “Jonge vrouw op het strand”, ca. 1896


Als ik jou nooit meer zie,
Hoe kun je me vergeten,
Als je nooit zult vergeten,
Wat je mij hebt verteld,
Sluip ik weg uit je leven,
Zal ik jou niet vergeten,
Wat je nooit kunt vergeten,
Wat zo moeizaam herstelt.


zaterdag 26 juni 2021

De doorgronding van Hockney


David Hockney, “Mr and Mrs Clark at Percey”, 213 x 305 cm, 1970-1971, Tate Londen

David Hockney 1937) is een van de meest intrigerende kunstenaars uit onze tijd.

Ik kijk naar Mr and Mrs Clark at Percey, dat ik zag in Tate Londen. Een portret in de stijl van de Engelse portretteerkunst uit de achttiende en negentiende eeuw. Ik zie Gainsborough, Reynolds. Ik hoor Mozart.

Hockney portretteert twee van zijn vrienden uit de kunstenaarswereld, stoffenontwerpster Celia Birtwell en modeontwerper Ossie Clark, met zijn voeten in het tapijt. Ze bevinden zich in een koel weergegeven en ordelijk ingerichte zitkamer in een negentiende eeuws rijtjeshuis in Londen. De ordening van objecten schept evenwicht en een perfecte harmonie, zoals Hockney die voortdurend zoekt: de vaas met lelies, een boek, een witte jaren zeventig telefoon, een art deco lamp, een ingelijste prent. Ik herken het nog zo goed uit mijn jeugd. De witte kat op Ossie’s schoot kijkt naar buiten. Door de half geopende luiken zien we de huizen aan de overkant. Het heldere daglicht valt over een wit balkon naar binnen.

Het intrigerende van Hockney heeft voor mij te maken met zijn terughoudendheid. Of liever nog: met zijn uiterst persoonlijke en daardoor niet altijd goed te begrijpen keuzes in wat hij weergeeft. Weerspiegelt. Hij verwerkt elementen die vaak alleen voor hem persoonlijk of soms alleen voor enkele intimi betekenis hebben. Wij zullen nooit weten wat het allemaal betekent, maar het bijzondere is: je voelt het wel. Je voelt dat je het niet helemaal weet te doorgronden, zoals we ook het echte leven nooit helemaal zullen doorgronden.

Dat is het mooie van Hockney.

vrijdag 25 juni 2021

Margot en de illusie van Lois

 
Uit Superman, 1978

Drie jaar geleden overleed Margot Kidder, 69 jaar oud. Soms blijken mijn idolen net niet bekend genoeg om het direct mee te krijgen. Ik weet het pas sinds kort, toevallig.

Margot Kidder was Loïs Lane, gewoon het meisje van kantoor, bereikbaar, aardig, mooier dan ze eigenlijk liet zien.  Toen ik in de jaren tachtig hoorde dat ze een affaire had met de meer als dertig jaar oudere Canadese minister-president Trudeau haakte ik af. Ze stond ook al in de Playboy, die ik tweedehands kocht, maar wat toen al niet vond kloppen.

Een aantal jaren geleden hoorde ik van een vriend dat hij, met een oude vriendin van me…. Ook zonder mij te vragen. Nog steeds stelde ze me teleur, na al die stille jaren.

Zoiets. Een illusie in je hoofd die verbrokkelt.

Margot werd later gediagnosticeerd als manisch-depressief en liet zich behandelen door Abram Hoffer, die bekend werd omdat hij schizofreniepatiënten grote hoeveelheden vitamine B voorschreef. Er zijn nog altijd mensen die in zijn therapie geloven.

Tom Cruise zei ooit dat mensen die schizofrenie hebben alleen “in another state of mind” zijn. Wat maakt het uit. Iedereen roept wel wat. Alles draait om geloven, zeg ik altijd, dan wordt het alleen maar beter. Weten doen we niks.

Ik geloofde in Lois Lane, blijkbaar meer dan in Margot. Maar soms houdt ook ik het niet meer uit elkaar. Alles vloeit in elkaar over, als je ouder wordt. Het maakt me een beetje verdrietig, doorheen het goede gevoel.

Zoiets. Wat verbrokkelt lijkt zich langzaam te verbinden.


Margot in de Playboy, wat verbrokkelt lijkt zich langzaam te verbinden

donderdag 24 juni 2021

Een kasteel voor een viool

 
Door Piet van der Hem, ca. 1920-1922

Een roman waardig.

In 1916 of 1917 reisde een buitengewoon mooi meisje door het door oorlog geteisterde Europa naar het neutrale Nederland, waar ze in Domburg bij een oom en tante introk, die beide kunstenaars waren. Het is Mili Herman. Mili was een getalenteerd violiste, met grote leermeesters als de Hongaar Jenö Hubay en de Duitser Carl Flesch. Vastbesloten om als violiste een internationale carrière op te bouwden gaf ze na de oorlog recitals in verschillende landen. Ze werd vaak geïnviteerd in society-kringen in Amsterdam en Berlijn en werd geportretteerd door kunstenaars, zoals Jan Toorop, Willy Sluyter, Isaac Israëls en Piet van der Hem. In 1926 trouwt ze met kasteelheer Edu Lüps, eigenaar van het prachtige kasteeltje Biljoen in Velp. Soms maak je keuzes in het leven. Wat moet ik ervan vinden? Ik kijk naar de portretten van Van der Hem en Sluyter, beide uit begin jaren twintig. Op twintigjarige leeftijd heb je andere dromen dan bij veertig, zestig. Een kasteel voor een viool. Wat zou ze er zelf van hebben gevonden?

Een herinnering van Mili op latere leeftijd, opgetekend door Ileen Montijn, die haar in leven heeft gehouden:

Als je ooit verdwaalt,’ zei mijn vader wel eens toen ik klein was, ‘en je bent in een wildvreemd dorp, dan kun je het beste vragen naar het huis van de notaris.’

‘Van de dominee,’ verbeterde mijn moeder, ‘ga maar naar de dominee.’

‘Hè, breng dat kind nu niet in de war,’ zei mijn vader dan, quasi verstoord. ‘Je gaat naar de notaris, en als die er niet is, de burgemeester.’

‘Neem de dominee maar hoor,’ fluisterde mijn moeder plagerig. 



Door Willy Sluyter, 1922

maandag 21 juni 2021

Op de rand van vergetelheid

 
Piet van der Hem, “Portret van Fie Carelse”, 1919 

Actrice Fie Carelsen (1890-1975) was ooit een grootheid in de Nederlandse theaterwereld. Zoek maar eens op hoeveel straten en pleinen er kort na de oorlog naar haar werden genoemd. In 1975, na haar dood, verscheen nog een boekje over haar leven: “Ik heb ze gekend”. Inmiddels zijn we bijna vijftig jaar verder. Er is er bijna niemand meer die Fie nog kent. Niet van het acteren. Op YouTube houdt ze nog een onnozele declamatie voor de koningin, maar van haar acteren bestaat voor zover ik kan nagaan nada beeldmateriaal. Fie stopte met acteren op nieuwjaarsdag 1954. Als er niemand meer leeft die haar ooit heeft zien spelen is Fie’s einde nabij. Hoe goed ze ook was. Blijkbaar. Haar lot is als van zovele toneelactrices uit vervlogen tijden. Maar gelukkig, net als bij Sarah Bernhard, hebben we de portretten nog. Bij Simonis & Buunk vind ik een portret van Fie, door Piet van der Hem, uit 1919. Haar naam wordt niet genoemd. Blijkbaar zelfs hier niet meer herkend.

Die kennis, het jaartal 1919, haal ik trouwens uit een briefwisseling. Het portret van Van der Hem is mooi geworden. Voila, dat kan niet missen. Een kleine ontdekking. Voor wie het nog boeien kan. Voor mezelf dan maar… Omdat ze zo mooi is.




Op DBNL staan alle brieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelse te lezen. Pisuisse ontmoette Fie in 1909 tijdens een theatertournee in Nederlands-Indië. Pisuisse, toen al een beroemdheid, getrouwd en vader van twee kinderen, schreef haar vervolgens zijn eerste kattebel:

"Hooggeachte Mejuffrouw Carelse, Tracht mij ’n niet al te overdreven type te vinden en mij niet al te erg uit te lachen, nu ik in onze nadere kennismaking van gisteravond aanleiding zoek om U te schrijven niet alleen maar zelfs om U een gunst te verzoeken. (…) Zou ’t nu heusch niet mogelijk zijn dat U vandaag midden tusschen naaisters, kappers en repetities in nog ’n uurtje voor mij – maar dan ook voor mij alleen – reserveerde?" 

Fie ging op zijn uitnodiging in, begon een verhouding met hem en ze traden in 1913 in het huwelijk. Pisuisse was helemaal gek van haar, zo lees ik in de brieven. Het zij hem vergeven, denk ik even, zijn gezin verlaten, tot de toon in 1919 veranderd. Een jaar later gingen ze uit elkaar en in 1925 zouden ze scheiden. Niks is voor de eeuwigheid. Laat dat de conclusie voor vandaag zijn.


Foto Jacob Merkelbach, ca. 1915,
Met geretoucheerde rookpluim
Isaac Israëls, 1920



Portret door Piet van der Hem, 1955

zondag 20 juni 2021

Gemiste zelfbevestiging

 
Friedrich, “Der Wanderer über dem Nebelmeer”, ca, 1817

Voor insiders (wie zijn dat nog?) Ik rommel wat op mijn boekenzolder.

Ik heb meerdere biografieën van Hamsun, gelezen ook. Niet altijd tot groot genoegen. Altijd heb ik gedacht dat ik dat beter kom. Hem beter begreep. Beter voelde wat hem dreef.

Hamsun is geen man van grote ideeën. Geen man van de vooruitgang. Hij wordt niet gedreven door rede, maar door een diepe drang tot zelfbevestiging, als uiterste consequentie van persoonlijke vrijheid. Zijn personages handelen bijna altijd tegen hun eigen zelfbelang in, omdat ze niet anders kunnen, alleen om hun vrije wil te tonen, hun persoonlijkheid te bevestigen, omdat koppigheid ze liever is dan welk belang dan ook, omdat ze weigeren zich te laten uitrekenen, omdat ze een mens willen zijn en geen automaat, geen radertje in een fabriek. Overstelp de mens met geluk en uit pure ondankbaarheid zal hij je toch nog een streek leveren. Omdat hij mens is en vooral dat wil laten zien.

Hamsun doet niet wat het verstandigste is of in zijn eigen voordeel, maar wil kunnen doen waar hij zelf zin in heeft. Kunnen bepalen wie mag leven en wie niet, niet echt misschien, want dat mag je niet denken, maar wel als een “waarachtig mens”, die zijn eigen wetten bepaalt, het idee van een krachtige “Übermensch”, maar dan voorbij goed en kwaad, voorbij zelfs onze menswording. Hamsun was een man van zelfbevestiging, in zijn romanpersonages soms met zelfmoord als ultieme consequentie, in een laatste roep om menselijkheid. Met betrekking tot zijn eigen leven verwoordt hij die zelfbevestiging in zijn autobiografische geschrift “Langs overwoekerde paden”, dat hij schreef toen hij bijna negentig was. Het maakt de cirkel rond naar zijn vroege romans en zou het uitgangspunt kunnen zijn voor een naar binnen gekeerde biografie die verklaart wie hij was. Ik heb het nog nergens gelezen. Maar gelukkig zit ik vol nog met plannen.

zaterdag 19 juni 2021

Voor mij ligt dat anders

 
Illustratie bij Ivan Iljitsj door Repin, 1896


Als ik dan toch met Tolstojs werken bezig ben nog maar een citaat, uit Ivan Iljitsj deze keer:

     Dat voorbeeld van een syllogisme, dat hij in de logica van Kiesewetter had geleerd: Kaj is een mens, mensen zijn sterfelijk, dus Kaj is sterfelijk, had hem zijn hele leven juist geleken voor zover het Kaj betrof, maar niet hemzelf. Kaj was een mens, een mens in het algemeen, dat klopte; maar hij was Kaj niet en geen mens in het algemeen, hij was altijd een heel ander wezen dan alle anderen geweest; hij was Vanja, met mama en papa, met Mitja en Volodja, met zijn speelgoed, de koetsier met zijn kindermeid, daarna met Katenka, met alle vreugde, verdrietigheden en verrukkingen van zijn vroegste kindertijd en jeugd. Had Kaj de geur gekend van die leren bal, waar Vanja zo van hield? Had Kaj zo de hand van zijn moeder gekust en hadden de zijden plooien van de jurk van zijn moeder voor Kaj zo geritseld? Was Kaj op de Academie zo in opstand gekomen vanwege de pasteitjes? Was Kaj ooit zo verliefd geweest? Kon Kaj een zitting leiden zoals hij?
     Natuurlijk is Kaj sterfelijk en als hij doodgaat, dan is dat in orde, maar voor mij Vanja, Ivan Iljitsj, ligt dat heel anders. Het kan gewoon niet dat ik moet doodgaan. Dat zou te erg zijn.
     Dat was hoe hij het voelde.

“Dat ik doodga moet altijd eerst nog bewezen worden”, scheef Harry Mulisch. Een eeuwige waarheid, zo lang als je leeft. “Dood zijn kun je nog zo lang”, zei zijn vriend Hans van Mierlo, toen hem aan het einde van zijn leven gevraagd werd of hij ooit euthanasie had overwogen. Nóg meer eeuwigheid in een simpele waarheid.

vrijdag 18 juni 2021

Maar het leven ging verder


Petja Rostov kort voor de veldslag, Oorlog en Vrede


Ik houd van Oorlog en Vrede. Iedereen zou drie keer in zijn leven Oorlog en Vrede moeten lezen. Als jongeman, op middelbare leeftijd en op latere leeftijd. Ik heb twee keer Oorlog en Vrede gelezen.

In 1933, nadat de nazi’s aan de macht kwamen, schreef Thomas Mann in zijn dagboek: “Een stille troost in deze chaotische dagen is steeds weer Oorlog en Vrede”. Zelfs na de compleet zinloze dood van de amper vijftienjarige Petja Rostov, gesneuveld in de strijd, wanneer het leed onafzienlijk groot is, troost de verteller ons met de woorden: “Maar het leven ging verder”.

Welke ellende en idioterie er in het leven ook plaatshebben, het leven gaat door. Steeds weer. Ik denk daar even over na. Ik denk aan wat gebeurd is de laatste jaren. Aan wat gaat komen, zonder het te weten. Zoveel waarheid in een simpel zinnetje. Zoveel inzicht in de gewoonste gedachten.

Het enige dat we kunnen weten is dat we niks weten. En dat is het summum van menselijke wijsheid.

Veel meer hoef ik vandaag niet te zeggen.

woensdag 16 juni 2021

Ik zie de ogen door de tranen

 
Millais, “Portret van een meisje (Sophy Gray)”, 1857


Ik zie de ogen door de tranen,
Tranen aan de buitenkant,
Aan de binnenkant verborgen,
Toont zich in gedraaid verband,
Toont zich in het diepe denken,
Houd voor even dapper stand,
In de waanzin van de liefde,
Tot jouw vuur         
                    is uitgebrand.


maandag 14 juni 2021

De kleuren van Bella

 
Marc Chagall, “Bella in het groen”, olieverf op doek,
99 x 81 cm, 1934-1935, Stedelijk Museum, Amsterdam

Haar stilte is de mijne, haar ogen de mijne. Het is alsof ze alle weet van mijn kindertijd, mijn heden, mijn toekomst, alsof ze dwars door me heen kan kijken; alsof ze altijd over me gewaakt heeft, ergens vlakbij, hoewel ik haar toch voor de eerste keer zag. Ik weet dat zij het is, mijn vrouw. Haar bleke kleuren, haar ogen, hoe groot rond en zwart ze niet zijn! Het zijn mijn ogen, mijn ziel!
(Chagall in zijn autobiografie over zijn ontmoeting met Bella Rosenfeld in 1909)

Een van de mooiste portretten in een Nederlands museum hangt in het Stedelijk, Bella in het groen. Chagall voelde en dacht in kleuren. De liefde voelde groen, zeker in die tijd. Hij schilderde zijn grote groene liefde tijdens zijn tweede verblijf in Parijs. De bloemen en een geest. Ik kijk naar de foto. Hij vangt haar precies zoals ze is, en tegelijk voegt hij iets toe. Iets van liefde, van pijn, zeg het maar, iets ondefinieerbaars. Chagall is pure poëzie. Als een Vermeer. Soms een Rembrandt. Zodat je weer weet waarom je leeft.


Chagall schildert Bella Rosenfeld, Parijs, 1934-1935

zaterdag 12 juni 2021

Nescio en de nieuwe tijd

 
Gabriël, “Il vient de loin”, trein in landschap, 1887, met de trein als exponent van een nieuwe tijd

Ik lees de biografie van Nescio. In de Volkskrant van 4 juni stond een interview met biografe Lieneke Frerichs. 

Frerichs zegt ergens: “Net zoals Nescio deed, wind ik me enorm op over de aantasting van het landschap, met overal zonnepanelen, windmolens, geluidsschermen, industrieterreinen en andere lelijkheid. De arme man, als hij dat toch eens zou zien”. Dat lees ik. Ik geloof het niet. In de geest Van Nescio kun je de natuur ook nu nog net zo goed en intens doorvoelen als hij het deed in zijn tijd. Doorheen alle windmolens. Hetgeen natuurlijk onverlet laat dat je weemoed kunt hebben om de dingen die verdwijnen. En ergernissen over “verantwoordelijke hoogwaardigheidsbekleders” die er niks van snappen.

Even later lees ik een mooier inzicht, dat ik voor de zekerheid maar even vastleg: “Als je gaat kijken wie van de oude schrijvers het hebben overleefd, begin je met Multatuli. Het geluid dat uit zijn werk naar voren komt is ook buitengewoon eigenzinnig. Het is nog steeds goed leesbaar. Willem Elsschot, zelfde verhaal. Nescio dus ook. En misschien Carry van Bruggen, Louis Couperus ook wel. Piet Paaltjens, alias François Haverschmidt, hoort er ook bij, en Annie M.G. Schmidt. Zij schrijven niet in de geest van hun tijd, maar hebben een volstrekt eigen, authentiek geluid. Dat maakt dat hun stemmen nog goed herkenbaar zijn. Het werk is nog steeds fris. Van schrijvers uit onze tijd kun je nog niet vaststellen hoe de appreciatie over twintig jaar zal zijn. De waardering verandert na de dood van de schrijver. Dan is zijn eigen gestalte er niet meer, de man of vrouw die het werk moet dragen. Als de auteur wegvalt, moeten de bundels het doen. Bij Nescio doet het werk het”. Ik peins nog even over de namen die worden genoemd, ik denk aan Mulisch, die er straks beter uit moet komen, ik denk aan Van Schendel, die ik nog altijd een keer wil herlezen. Ik denk aan Nescio, als een diepliggend geluid in het eeuwige landschap.

vrijdag 11 juni 2021

De trauma’s van Vallotton

 
Félix Vallotton, “Interieur avec femme en rouge de dos”,
1903, 93 x 71 cm., MET Museum New York


Félix Vallotton (1865-1923) is een van mijn favoriete schilders. Zijn schilderijen trekken direct het oog door de sterke kleurencompositie, maar intrigeren ook bij langer kijken. Bijna altijd is er iets gaande wat we niet zien. Zijn zwaar-burgerlijke interieurs, deels verborgen, voelen als gevaarlijke plekken, dreigend, geladen, hetgeen wordt versterkt door schaduwen en patronen in behang en tapijt. Een wandelstok, een hoge hoed op een stoel, stukjes van een sofa, een bedrand, verloren kledingstukken. Deuren naar half zichtbare tussenruimtes staan een beetje op een kier. Een vrouw bezien van op de rug. Heeft geheel geen erg in de kijker. Je voelt het. Aan alles. Het raadsel. Er staat iets gebeuren of het is zojuist gebeurd. Je voelt je als een kind dat toevallig ergens bij uitkomt maar eigenlijk niet durft te gaan kijken. Een levenslang trauma dient zich aan.


“La visite”, 1887, 32,4, 44,8 cm, Muma, Le Havre

woensdag 9 juni 2021

Altijd net te laat

 
Ray Stevenson, “The Sex Pistols come to Carnaby Street”, 1976

Ik hoorde op de radio een jongen van ik denk een jaar of twintig zeggen dat hij wel in de jaren zeventig had willen leven. In de tijd van de punk. Ik zat nog op de middelbare school toen Never Mind the Bullocks uitkwam, maar had toen vooral spijt de jaren zestig te hebben gemist. Je denkt altijd dat je te laat bent en zo mis je wat je meemaakt. Tenzij je er op een of andere manier middenin zit.

Pas later ben ik de uniciteit van de Sex Pistols gaan waarderen. Ik kijk naar de foto en herken de tijd. In Hamont had je een bandje met punkers die zich De Brassers noemden en die hadden hun thuishaven in Café De Kwiet. Ze hadden de raam helemaal zwart dichtgeplakt en in het midden een rondje glas vrij gelaten waaronder “Kijkgat” stond geschreven. Dat weet ik nog…

Ik hoor De Brassers nog steeds zingen: Gek is normaal en normaal is gek… Dat zongen ze, met oude kapotte jassen aan. Veel herrie. Lang geleden. Achteraf bijzonder.

Een keertje kwam ik met mijn vrienden in De Kwiet. We dronken een biertje te drinken. Toen een van mijn maten lachtte stond een in zwart gekleed en zwaar geschminkt meisje met bozige blik zwijgend op van een barkruk. Ze liep op mijn vriend toe en sloeg hem vlak in het gezicht: “er valt hier niks te lachen hier”, zei ze. Geen vrolijke boel. Wij hoorden daar niet zo bij.

Ik heb er nooit zo middenin gezeten. Was eigenlijk altijd net te laat. Ik weet intussen niet meer zo of ik dat nog spijtig moet vinden. Dat ook. Maar de foto blijft iconisch, 1975 in één opname! Ik zag het op een afstand gebeuren…

dinsdag 8 juni 2021

Katvrouw en mijn verzameldrift

 


Toen ik een jaar of zes- zeven was verzamelde ik Batman-plaatjes. Voor zover ik kan nagaan mijn eerste uiting van een verzamelwoede die me altijd is blijven achtervolgen, tot op de dag van vandaag. Goed dat mijn vrouw me af en toe corrigeert anders weet ik niet waar het was geëindigd.

Er waren achtendertig Batman-plaatjes. Ik weet nog dat ik aanvankelijk dacht dat het er veertig moesten zijn. “Hij moet er nog twee”, hoor ik mijn vader nog zeggen. Dat weet ik nog. Wat een raar idee ook om bij achtendertig te stoppen.

“Robin met de glimlach”, zei Ellen. Weer een woord geleerd.

Toen ik een jaar of tien-elf was had ik een vriendje die alle achtendertig plaatjes nog steeds netjes bewaard op zijn kamer had liggen. Ik herinner me dat ik alles afgezocht heb naar mijn plaatjes, maar die waren nergens meer te vinden. Hopla, bij het oud papier, moet mijn moeder gedacht hebben. Mijn moeder vond altijd alles oude troep. Ze leeft nog steeds, in alle netheid.

Batman was ook op televisie. Robin was verliefd op de Katvrouw. Dat las ik achterop de plaatjes, bij de raadsels. Wist ik veel wat verliefd zijn betekende. De Katvrouw was gewoon een van de vier bandieten, samen met Raadselman, de Pinguïn en de Joker. Meer snapte ik er toen nog niet van.

Hoe snel zou dat veranderen! Zou ik me ooit nog werkelijk zes kunnen voelen? Of zwijmel ik net als Robin bij de foto van de Katvrouw. Dat laatste dus!


Met een stuiver wreef je het antwoord tevoorschijn.
Wat zou ik als zeggen als ik de Katvrouw zag? Wauw!

zondag 6 juni 2021

Ga rustig zitten

 
Pierre Carrier-Belleuse, “Préparation puur le Ballet”, 1896


Ga rustig zitten,
Daar op de stoel,
Weet dat ik alles zal horen,
Alles zal vragen,
Alles wil weten,
Spitsend in al mijn sensoren,

Alles zal voelen,
Alles begrijpen,
Voel je bij mij nooit verloren.




zaterdag 5 juni 2021

Venus en Sylphide

 
Matisse, 1926
Botticelli, ca. 1483


Alicia Markova (1910-2004) werd op dertienjarige leeftijd als in een Londense balletschool gespot door Sergej Djagilev. Toen ze net een maand veertien was sloot ze zich al aan bij diens Ballets Russes in Monte Carlo en belandde ze in een wereld met grootheden als Igor Stravinsky, Chanel, Cocteau, Matisse. Met name de laatste was helemaal verrukt van het jonge verlegen sterretje. Hij introduceerde haar in de moderne kunst en schonk haar een zelfportretje dat na haar overlijden werd teruggevonden in haar nalatenschap. “Ome Henri” noemde Alicia hem. Amper zestien jaar oud vereeuwigde Matisse haar in een portret dat hij vernoemde naar zijn favoriete balletuitvoering: Sylphide.

Ik kijk naar Matisse’s portret van Markova en herken iets van Botticelli in haar, van Venus. Ik zie de schelp van haar rok. De houding van haar lichaam. Als ik er wat foto’s bij zoek herken het nog meer. Matisse moet dat al vroeg gezien hebben, meteen, is het blijven zien want ook later zou hij haar nog schilderen, uitsneden maken toen hij nauwelijks nog kon zien. Het goddelijke openbaart zich altijd vroeg. Kunstenaars zien dat. Koesteren dat voor de rest van hun leven.










donderdag 3 juni 2021

Cortesia Nescio

 
Schrijft u over mij maar nix
(Foto Bernard Eilers)

Ik heb een biografie van Nescio besteld. “Schrijft u over mij maar nix”, zou hij zelf gezegd hebben. Nescio was een gewoon burgermannetje, net als zijn titaantjes zouden worden. Er gebeurde niet zoveel. Fietstochtjes door Nederland, wat zakenreizen, één keer naar India, een enkele keer fietsen door Frankrijk. Dat was het zo’n beetje. Ik denk aan mijn eigen leven, waar ook niet zoveel gebeurt. “Schrijft u over mij maar nix”, zal ik zeggen. Wie zou er in Godsnaam ooit over mij willen schrijven? Wie bij God zou er ooit zoiets willen lezen? Wie leest er mijn blog?

Waarom wil ik dan toch een biografie van Nescio lezen? Ik weet niet. Misschien is het een vorm van respect. George Steiner spreekt in dat verband over cortesia, een bepaalde hoffelijkheid die je moet opbrengen bij het lezen van een boek. Vanuit dat gevoel is het goed om je zowel te verdiepen in de inhoudelijke aspecten van een boek, alsook in alle mogelijke achtergronden, ook van de schrijver. “Zoals een gesprek met een ander mens erdoor verrijkt wordt als we werkelijk luisteren naar wat de ander zegt, en zoals ons begrip daarbij vergroot wordt door kennis van de achtergronden van onze gesprekspartner, zo is dat bij het lezen van een boek al evenzeer het geval”.

Als Steiner het zegt wil ik het wel aannemen. Uiteindelijk ben ik ook weer psycholoog geworden. Zoiets zal het wel zijn. Laat ik er maar gewoon aan beginnen!

woensdag 2 juni 2021

De wereld in onszelf


Wappers, “Boccaccio lees Johanna van Napels de Decamerone voor”, 1849 


Kleine filosofische gedachtengang:

Wij mensen zijn de enige levende wezens die reflecteren op onszelf en daarmee een beeld van onszelf creëren, waar we naar handelen. Tenminste, zo gaat het meestal. En zo lang je geen Don Quichotte wordt is daar ook niet zoveel mis mee.

We dagdromen, kijken films, lezen romans, zijn vrij in onze verbeelding een wereld toe scheppen en een aantal ogenblikken te leven alsof dat de enige waarheid is. Ook daar is niks mis mee, als je op gegeven moment ook maar in staat bent terug te keren in het heden.

“We hebben de wereld in onszelf en daarin zijn we Gods stadhouder”, schrijft Nescio in Insula Dei. Ieder mens kan in zichzelf een Goddelijk eiland schappen waarin hij volkomen vrij is. Dat geeft ons kracht om door te gaan, te blijven dromen, zolang je die dromen maar niet tot in het onmogelijke reiken.

Ik schrijf hier mijn stukjes, maar ik moet niet gaan denken dat ik een groot schrijver ben. Maar dromen van een mooie roman schrijven na mijn pensioen, dat mag. Al zal het er wellicht nooit van komen. En als wel, dan zal ik wellicht al blij zijn als het ergens gedrukt mag worden. Ook dat moet ik kunnen denken.

Alle vrijheid vraagt om discipline. Laat dat de moraal zijn.


dinsdag 1 juni 2021

Harde regenbui 2


Bob Dylan, Liverpool, 1966, Barry Feins


Ik zag een pasgeboren baby
                         door wilde wolven wars omsloten,
Ik zag een edelstenen snelweg 
                          maar geen ziel erop te zien,
Ik zag een trillend donker twijgje 
                                        en het bloed dat dwars bleef druppen,
Ik zag een kamer vol kornuiten, 
                        met hun hamers in de hel,
Ik zag een wassend witte ladder 
                   door water wel bedolven, 
Ik zag wel duizend drukke kletsers, 
                           met de tong compleet geknakt
Ik zag geweren, gutse zwaarden 
                            in de knuisten kleine kinders,

Het is een bijster harde regenbui    
                      die voorzeker vallen zal.