Edvard Munch, “Scheiding”, 1896 |
Ik herlees Hamsuns Victoria en bij de afscheidsbrief wellen de tranen als vanzelf weer in mijn ogen, net als veertig jaar geleden, tijdens voortdurende verliefdheden, net als twintig jaar geleden, op vakantie aan de Toscaanse kust, op het terras van een huisje, in de schemer van een zwoele zomeravond. Nu ben ik zestig. Als ik tachtig ben nog steeds.
Ik duikel een roman op die ik schreef toen ik vooraan in de twintig was. Bij herlezing enkele jaren geleden schrok ik van mijn eigen sentimentaliteit en stopte het snel weer onder de stapel. Maar gelukkig is alles behouden, voor het juiste moment. Voor nu. Ik zoek naar de afscheidsbrief, als apotheose van een jeugdzonde. Na lezing van Victoria mag het nog een keer:
"Mijn liefste,
Het is vreemd om te bedenken dat ik, die tot voor kort nooit iets anders heeft verlangd dan van jou te mogen houden, dat ik na zo’n korte hereniging toch weer afscheid van je kom nemen. Uit vrije wil, deze keer, maar ik kan niet anders. Het is zoals het zijn zal.
Toen ik je die maandag na al die jaen voor het eerst weer terugzag, dacht ik even dat mijn benen zich verslikten. Ik stond als versteend in het deinen van de boot. Al die vergane jaren ben je eigenlijk geen moment uit mijn gedachten geweest, en dan plotseling, als een schicht stond je daar weer. Ik had je bijna niet herkend, tien lange jaren, maar de trilling door mijn aders verraadde schokkend dat jij het was, dat jij het werkelijk moest zijn. Mijn denken verstomde. Van blijdschap? Van angst? Van angst, vooral angst wist ik later. Maar dat was pas de volgende dag. Eerst was er nog het verlangen, die welgezochte toenadering, maar dan zag ik diep ook weer je ogen, hoorde je stem met die dwingende vibratie. Weer bang. Ik voelde weer ons hele verleden dwars door mijn lijf. Tot woensdag was er nog twijfel, maar nu is donderdag. Ik heb nauwelijks geslapen. Nu pas realiseer ik mij dat degene die ik al die jaren in mijn gedachten heb gekoesterd hooguit een deel van jou geweest kan zijn, een geïdealiseerd beeld van het hoogste geluk. Een herinnering die mijn leven verrijkt heeft, een gedachte die mij troostte door de traagheid van mijn leven.
Waarom ben je weer gekomen. Mijn heil of mijn onheil. Jij die me verduistert en verlicht. Je hebt me uiteindelijk bedrogen. Ik herkende je ogen, ik herkende je stem. Boosaardig doorheen die verbeten intensiteit, bezeten doorheen het gevoel. En dan ook die verwarde discussies weer., net als vroeger De hele geëmotioneerde toestand van tien jaar geleden kwam weer volledig boven. Bijna even was ik weer bang, bijna net zo bang als ik toen ben geweest, zo bang als ik nooit meer opnieuw wilde zijn.
De omstandigheden hebben gewild dat ik je hier niet kon ontlopen, maar je moet begrijpen dat ik in de consequenties niet kan volharden. Ik heb je al gezegd: ik zoek rust. Iedereen zoekt rust in zijn leven. Alles wat een mens doet is uiteindelijk op zijn rust gericht. Een valse herinnering kan daar deel van zijn, ons samenzijn is echter uitgesloten. Dat is me nu absoluut duidelijk. Mijn droom is voorbij.
Wat gisternacht tussen ons is gebeurd (wat is er eigenlijk gebeurd?) moet je maar zien als een grap van het leven. Een poging om die droom op zijn waarde te schatten. Een laatste greep naar het hoogste geluk. Maar ik kon er niet meer bij. En nu weet ik dat ik beter niet zo hoog meer moet gaan reiken. Respecteer die conclusie, gun me de rust, en laat me verder mijn leven.
Wellicht heb je me zonet voor de laatste keer gezien, vrijdagochtend zal het zijn. Ik heb me voorgenomen niet te spreken, begrijp me als ik volhard. Ik zeg het beter in een brief. Vergeet me niet, ik zal je niet vergeten.
Hilde.
P.s. Ik had het je niet willen zeggen, misschien wil je het ook niet weten, maar voor de duidelijkheid lijkt het me toch beter als je ervan op de hoogte bent: ik weet sinds maandagochtend dat ik een kind verwacht. Een nieuwe droom wellicht, een nieuwe energie van mijn liefde, bezegeld wellicht door ons weerzien. Zie het zo.