August Macke, “Porträt mit Äpfeln: Frau des Künstlers”, 1909 |
Alweer lang geleden bezocht ik een museum over de Groote Oorlog, ergens in Noord-Frankrijk, vlakbij de Belgische grens. Ik herinner me een verhaal van de gids over de slag aan de Somme, in 1916. Het was aan het begin van de slag. Een Engelse eenheid moest op een aangegeven moment de loopgraaf uit en er moest een heuvel worden ingenomen, iets verderop. “Going over the top” werd zo’n actie genoemd. Ter dekking zou een artilleriebombardement worden uitgevoerd. Vlak voor de aanval begon kwamen de soldaten er echter achter dat iets niet goed ging. Het dekkingsbombardement op de Duitsers nam geen aanvang, werd niet uitgevoerd, om wat voor reden ook. De jonge Engelse soldaten wisten precies hoe laat het was. Uit ervaring wisten ze dat de Duitsers nu tijd genoeg zouden hebben om uit hun bunkers te rennen en achter hun machinegeweren te kruipen om iedereen neer te maaien. En toch gingen ze, toen het fluitje klonk. Iedereen werd neergemaaid.
Sommige verhalen blijven hangen. Blijven verbazen, waarschijnlijk omdat de tijden zo veranderd zijn, en de mensen, hun waarden, de soldaten, zeg het maar. Maar niet hun angsten, daar ben ik van overtuigd. En niet het verdriet. Allemaal zonen. Zoveel zinloos verdwenen levens. Sommige verhalen blijven hangen. Moeten verteld blijven. Gevoeld blijven. Omwille van die jongens. Omwille van de geschiedenis, omdat iedereen gewoon maar doorleeft, alsof het allemaal nooit gebeurd is.