Labels

zondag 3 november 2019

Vergeten proeftijd


Bilders, “Weiland bij Oosterbeek”, ca. 1860

  Aan de ontbijttafel werden, als gewoonlijk, de plannen voor de dag opgemaakt. Er zou een tocht naar de rivier opgenomen worden, waar het goed vissen is, en Theo had in die buurt een paar wilgen op het oog die hij wilde schilderen. We namen een koude lunch mee in de proviandblikken. De morgennevels begonnen op te trekken en de schaduwen verdonkerden, terwijl wij, kniediep tussen graspluimen en bloemen, door weiland op weiland waadden.
  Bij een zijwatertje, dat kronkelend tussen lis en biezen stroomt, groeien fantastische oude knotwilgen, en daar werd stil gehouden. De forse loten, uit de gespleten, half vermolmde stammen, hieven het zilveren lover hoog tegen de blauwe hemel.
  Anton en Bertus pasten hun hengels in elkaar en gingen langzaam het smalle overpad langs, naar de rivier. Ik was voorover in het hoge gras aan de waterkant gaan liggen, de kin op de vuist gesteund. Het zachte plenzen van de stroom tegen de waterplanten en het wrang gezang van de leeuwerik, vreemd dalend van omhoog, was het enige geluid. Ik genoot, dromerig, van de landelijkheid en de zonnige, wijde stilte. Het was goed om zo te leven, in de zegeningen van het ogenblik en het verleden, en de onopgeloste vraagstukken te vergeten.

Stukje uit “De proeftijd”, fictief dagboek van de vergeten schrijver Frits Hopman. Eerder memoreerde ik al dat hij in de jaren dertig nog wel eens in één adem werd genoemd met Nescio en Elsschot, maar anders dan deze twee heeft Hopman de tand des tijds niet weten te doorstaan. Je zou dat kunnen beredeneren. Zijn manier van schrijven heeft iets oubolligs en er gebeurt zo goed als niets in “De proeftijd”. Maar dat is het niet, natuurlijk. Ook God laat weinig gebeuren. Net als Nescio. Het gaat om de toon, die ik herken als geen ander. De juiste toon neemt weinig notie van de tijd. Niet voor jongens als ik. Zoals we waren. Hoe oud we ook worden.