Breitner: “Meisje in witte kimono”, 1894 |
Breitner tekende altijd graag naar model. Toen hij in 1886 in Amsterdam kwam wonen liet zijn portemennee dat echter niet altijd toe. Modellen waren in die tijd duur en schaars. Daarbij was Breitner ook kritisch. “Ik zou zoo graag eens een damesportret willen schilderen. Onder de modellen is er geen die een mooi gezicht heeft. En onder mijn vrouwelijke kennissen die ’t wel hebben geen een die lust heeft of tijd om te poseeren”. Het tekenen naar de mensen op straat bood een oplossing, maar Op die manier kon hij alleen vluchtige schetsen maken.
In Amsterdam zocht hij vooral naar modellen ‘van het echte ras’: houding en gelaat met een volks uiterlijk of typen uit de volksklasse. Hij huurde zijn vrouwelijke modellen voor f 2,- of f 3,50. Hij kreeg woorden met zijn onderbuurman Isaäc Israëls, in het Witsenhuis, toen deze Breitners modellen aftroggelde. De identiteit en achtergrond van veel van zijn modellen is niet bekend, maar uit de nagelaten negatieven van zijn platencamera blijkt dat ze erg vrij waren en zelfs bereid om lesbische taferelen ten tonele te brengen. Zijn vrouw en eerdere model Marie Jordan, die waarschijnlijk precies wist hoe het ging, vond het gescharrel met al die naakte meiden maar niks. Vanuit het besef dat ze hem in de gaten hield, zorgde Breitner opzettelijk voor een kijkgat in zijn atelierdeur. Dan kon ze het beter zien!
Rond 1893 had Breitner een dusdanige bekendheid dat hij genoeg modellen kon krijgen. Aan zijn vriend en kunstenaar Van der Weele schreef hij: “Ik heb tegenwoordig een zee van modellen. Iedere vrouw die ik op straat aanspreek, vat het nogal goed op. Ik heb nog nooit zoo iets bijgewoond, anders schelden ze me altijd uit.” Van het Jordaanse type, dat misschien niet altijd even aantrekkelijk is, zal de aanwezigheid van karakter niet snel ontkend worden, vond hij. “De zogenaamde burgerij levert geen stof voor mijn kunst. Het karakter dáár is te flauw en geesteloos. Het vertegenwoordigt in artistieke zin geen ras. Mij rest dus geen andere keuze”, zei Breitner.
De zestienjarige hoedenverkoopster Geesje Kwak was in deze tijd, toen Breitner in de Jordaan was komen wonen, zijn belangrijkste model. Niet het mooiste meisje wat er rondliep, waarschijnlijk. Maar wel naar de gading van Breitner. Hij voelde de bijzondere uitstraling feilloos aan. Een schoolmeisje nog. Authentiek in al haar vezels. Zijn ‘Kimono-meisjes’ behoren nog steeds tot de beste portretten die de Nederlandse schilderkunst na de Gouden Eeuw heeft opgeleverd.
(vrij naar een masterthesis van Helewise Berger, 2008)
Geesje Kwak in kimono, 1893. Twee jaar later emigreerde ze naar Zuid-Afrika, waar ze op 22-jarige leeftijd overleed aan tbc. |