Uit een nooit voltooid boek.
"U hebt het over genieën", vervolg ik, "en beweert dat die maar eens in de honderd jaar geboren worden. Ik weet dat niet zo. U zou het in ieder geval anders moet stellen: zo'n genie openbaart zich slechts een keer per eeuw. Dan komt het misschien dichter in de buurt".
"Het ware genie openbaart zich altijd", oppert Klein.
"Laat ik uitleggen wat ik bedoel", zeg ik. Klein fronst de wenkbrauwen: "We gaan er van uit dat ik nog niets geniaals heb gepresteerd. Waar het om gaat is een simpel reken sommetje. Een beetje statistiek. Tel maar uit: alle mensen op deze aarde en de gelegenheden voor de genialen om hun bijzondere begaafdheid te ontwikkelen. Het gaat niet alleen om aanleg, de omgeving moet vooral ook toestaan dat die aanleg zich manifesteert. En nu zal hier wel licht wat makkelijker gaan dan elders, en tegenwoordig wat makkelijker dan in vroegere tijden, maar die zekerheid van openbaring vind ik onzin. Neem Mozart. Die componeerde al met vier jaar, of weet ik hoe vroeg, volwaardige muziekwerken. Maar hij kreeg daar natuurlijk wel de kans voor. Hoeveel kinderen zullen er in de achttiende eeuw in Europa geboren zijn? Hoeveel miljoenen? Ik heb geen idee, maar ik weet wel praktisch zeker dat van al die miljoenen kinderen slechts een fractie al op peuterleeftijd in de gelegenheid zal zijn geweest om achter een piano te kruipen. Bijna niemand. Het is gewoon een kwestie van verhoudingen. U zult het toch met mij eens zijn dat als Mozart zo'n genie moet zijn geweest, zoals er maar eens in de honderd jaar geboren worden, dat hij dan wel onwaarschijnlijk veel geluk moet hebben gehad. Of je moet al in goddelijke voorbeschikking geloven. Nee mijn besten, exceptionele aanleg is minder schaars dan U denkt. Het manifesteert zich alleen wat weinig, maar dat is heel iets anders".
"Volgens U", vervolgt Klein enigszins cynisch, "moeten we dus zorgen dat we onze genieën in de juiste, stimulerende omgeving weten te krijgen, en dan zal zich als vanzelf een golf het geniale werk manifesteren".
"Het zijn uw woorden", geef ik antwoord, "maar probleem is dat echte genieën zich niet laten opsporen. We moeten genialiteit en hoogbegaafdheid niet door elkaar gaan gooien. Het echte genie her ken je pas op het moment dat het geniale zich manifesteert. Om jan en alleman zomaar een kans te geven is gekkenwerk. Al die subsidies, regelingen voor beeldende kunstenaars. Als een schilder verdomme van zijn werk niet kan leven, dan moet hij of zij maar een baantje gaan zoeken. Dat moet ik ook. Ik heb al altijd graag een dikke roman willen schrijven. Ideeën genoeg, en ik denk dat ik het misschien nog wel zou kunnen ook, alleen, de tijd ontbreekt. Ik moet werken. Maar durft U te beweren dat ik geen groot schrijver zou kunnen worden wanneer ik me er volledig op toe zou kunnen leggen? Dat kunt U niet en dat kan niemand! Zelfs ik niet"!
"Het genie dat zich niet vertoont wordt niet gemist. Dat ge zeur van die ene Vincent van Gogh die tussen die prulschilders zou kunnen zitten. Aan een schilder die pas denkt na zijn dood begrepen te zullen worden heb ik nú geen boodschap".