En weer schijnt de zon. Ik zit aan de rand van de tuin onder een grote els waarin meesjes en mussen kwiek en vrolijk dartelen boven mijn hoofd. Ook hoor ik een duif, iets verder weg. Ik leun achterover in mijn tuinstoel en blijf zo stil mogelijk zitten. Er gebeurt niets. Ik wacht nergens meer op. Ik ben een klein schepsel onder de zon, net als de vogeltjes, de boom, en meer wil ik niet zijn. Zo voelt geluk, denk ik even. Ooit voelde ik het toen ik kind was. Wellicht zal ik het nog eens voelen als ik doodga, opga in iets groters. Maar voor het moment is alles in orde en laat ik het gebeuren. Tot mijn vrouw roept voor het eten. En ook dat is in orde.