Piet Meiners (1857-1903) schijn een eenzelvige figuur te zijn geweest. Vanaf eind 1886 bezocht hij regelmatig de Ewijkershoeve, het zomerverblijf van de familie Witsen en ook wel de “tuin der Tachtigers genoemd. Als ‘s-winters iedereen wegging bleef hij alleen achter om voor de planten en de dieren te zorgen. Hij zou altijd een eigen koers blijven varen, sober, met veel aandacht voor eenvoudige motieven. Hij exposeerde weinig: zijn eerste solotentoonstelling was in 1903 bij de Rotterdamse kunstkring, waarbij Jan Veth hem roemde om zijn “delicate toonvoering en onbevangenheid van zien”. Kort daarna viel hij van zijn fiets en kwam te overlijden.
Zelfportret, ca 1884 |
Meiners moet zich in Murgers roman hebben herkend. Hij schilderde het stilleven in Arnhem, waar hij na zijn roerige academietijd was neergestreken en nog voor zijn aansluiting bij de kringen van de Tachtigers. Het laat de sobere realiteit van het kunstenaarsleven zien, op een zolderkamer met troosteloos uitzicht, droog brood en enkel een karaf met water te drinken (“nooit geld voor wijn”). Dat het om zijn eigen leven ging laat Meiners niet alleen zien door de pijp linksonder, die op veel van zijn werken terugkeert, maar ook- als je goed kijkt - door zijn beeltenis te schilderen in de spiegel: met de rug naar de buitenwereld gekeerd leest hij een boek, denkelijk “Les Buveurs d’Eau”.
Ik had het ook zelf kunnen zijn! In gedachten dan...