Edward Hopper, “New York Interior”, 61,8 x 74,4 cm, ca. 1921, Whitney Museum of American Art, New York |
Hoppers schilderijen hebben iets voyeuristisch, alsof je vanuit de trein de huizen binnenkijkt. Ze brengen je op het raakvlak tussen tussen het onpersoonlijke, afstandelijke, en een raadselachtige intimiteit. Je weet niets van de situatie of van de persoon die je waarneemt en toch voelt je je geïnvolveerd, gevaarlijk dichtbij. Alsof er iets op handen is, of net is gebeurd, maar nooit zul je weten wat.
“New York Interior” uit 1921 is precies zo’n schilderij. Intrigerend. Alsof je iets ziet wat je niet hoort te zien. We zien een jonge vrouw van op de rug die, zo lijkt het, iets haar kleding zit te herstellen. Ze draagt, zo lijkt het, een grote witte baljurk. Wat is er toch gebeurd met die jurk? Alles kan gebeurd zijn, of moet nog gaan gebeuren. Aan duizend dingen kan ze denken. Ze oogt kwetsbaar. Het haar valt gesplitst naar beneden. Het interieur is sober en krap.
Wat ook intrigeert in “New York Interior” is de verwantschap met het werk van Edgar Degas, die ik zo bewonder. Ook bij Degas zie ik het voyeurisme, dezelfde spanning tussen afstand en intimiteit. Beide schilders hebben een onmisknbare tederheid voor hun onderwerp, temeer als je ze naast elkaar zet, zoals op deze pagina. Kunst kan ontroeren, op de juiste momenten. En dan is het goed. Een verdere analyse is niet nodig.
Edgar Degas, “Haar schoen herstellen”, 46 x 71 cm, 1885 |