Eduard Karsen, “Begijnhof in het najaar”, 36,5 x 45 cm, ca. 1890, olieverf op doek, Kroller-Moller, Otterlo |
Albert Verwey noemde Eduard Karsen (1860-1941) in een essay uit 1908 een 'gemoedsschilder': "Wie aan Karsen denkt als de jonge, intuïtieve gevoelsschilder, die denkt aan schilderijen waarin meer dan alleen stemming voelbaar is. Bijvoorbeeld het ‘Begijnenhof’. Daar staan alle vormen in de gevoelsnevel, als verdwaald uit een lang geleden eeuw, en toevallig tot een tijdelijke vorm geraakt <...>. De avond, of liever de zonsondergang wordt zijn ware moment, als in het sonnet van Kloos:
En ver, daar ginds, die zacht gekleurde lucht
Als perlemoer, waar iedre tint vervliet
In teerheid...."
De kustcriticus Anton Cornelis Loffelt (1841-1906), die Karsens werk te donker vond, scheef in 1895 dat de Karsen hem deed denken aan “een begijntje, die nooit haar hofje heeft verlaten en en nooit de ogen heeft durven opslaan tot de vrije, warme zon en het lichtende, stralende luchtruim. Ze heeft de natuur slechts leren beschouwen door de schuifgordijntjes en over het hekje van haar bleekveldje”. Hij verwijst daarmee naar Karsens schilderij “Begijnhof in het najaar”, voornamelijk opgezet is grijsachtige tonen, inderdaad alsof het bezien wordt vanachter een hor of “schuifgordijntje”.Als perlemoer, waar iedre tint vervliet
In teerheid...."
Toen ik gisteren schreef over Huizinga’s ‘historische sensatie’ moest ik ook weer denken aan Karsen, en zijn ‘Begijnhof’, waarover ik al eerder schreef. Karsen had het juiste gemoed, het gevoel voor historie dat wortelt in een zekere melancholie. Is het treurnis om de tijd die verstrijkt, of nog meer om de tijd die moet komen? Wie zal het zeggen? Karsen had een liefdestrauma en dat zie je in zijn oeuvre, dat donker is, als de nacht die reeds intreedt. Karsen zou nog een halve eeuw leven na voltooiing van zijn ‘Begijnhof’. Ochtend zou het niet meer worden.
Ik begin mezelf te herhalen. God herhaalt zichzelf voortdurend.