Ik lees Wir Wunderkinder van Hugo Hartung (1902-1972). Twee jongens, vrienden, geboren in het Duitse keizerrijk, begin vorige eeuw. Ondanks alles een vrolijke roman over ons leven, luidt de ondertitel. Twee jongens, mannen later, die er het beste van proberen te maken. En voor een deel lukt ze dat ook. Allebei op een andere wijze, maar toch. We drijven met de stroom mee, het land waarin we wonen, de tijd waarin we leven. We kunnen niet anders. En we willen allemaal het beste, voor ons zelf, voor de mensen om ons heen, die ons lief zijn. Soms lukt het, soms lukt het niet, maar toen Hartung zijn roman schreef, halverwege de jaren vijftig, was hij redelijk positief over de balans. Hij had geen ongelukkig leven gehad, ondanks alles. Dat maakt geen groots boek, trouwens. Zet wel aan tot denken.
De verfilming van de roman was succesvol, in elk geval in Duitsland, waar het Witschaftswunder plaatsvond, maar literair gezien heeft Hartung nooit veel waardering gevonden. Intellectuelen vonden dat het somber moest, zwaarder, vooral als je terugblikt op Duitsland en de oorlog. Zeker toen. Maar zo werkt het niet. Het morele oordeel is van een ander plan. Dingen gebeuren gewoon, soms gewenst, soms zonder dat je het wilde. Maar het gebeurt. Hartungs roman verplaatst ons in gewone jongens van goede wil, aardige jongens, mannen, die vanuit het gewricht van de tijd soms dingen doen die goed zijn, soms gaat het ook niet goed. Maar dat weten we altijd pas later, achteraf, als het nu eenmaal toch gebeurd is. En dan gaan we gewoon weer verder. Zo gaat het nog steeds. En zo moet het ook gaan!