Labels

dinsdag 26 juni 2018

Kijken naar kunst

Frederic Bazille, “ Het atelier in de rue de La Condamine”, 1870

Kunst kijken is leuker als je er wat vanaf weet. Beter: kunst kijken is alleen maar leuk als je er wat vanaf weet. Hoeveel mensen lopen niet door het Rijksmuseum, zonder veel meer te weten dan dat De Nachtwacht een van de beroemdste schilderijen ter wereld is en misschien dat Het Melkmeisje door Vermeer werd geschilderd. Dan kun je onder de indruk zijn van het gebouw en de entourage, maar van de kunst ga je niet genieten. Ook al doe je net alsof.

Er is veel veranderd in het kijken naar kunst, door de jaren heen. Tot aan de Twintigste Eeuw waren er nog nauwelijks kunstboeken of reproducties. Als je een schilderij wilde zien moest je naar het museum waar het hing. Hoeveel kon je zien in een leven? Voor hoe weinigen was het weggelegd om een culturele reis door Europa te maken. Vanaf de komst van de trein nam het wat toe maar het bleef een redelijk elitair gebeuren.

In de jaren zeventig schreef John Berger een boek over kijken naar kunst: “Ways of seeing”. Hij schreef over de reproduceerbaarheid van kunst in de twintigste eeuw en de wijze waarop dat ons kijken naar kunst veranderde. Je zag kunst niet meer alleen in de stilte van het museum maar gewoon thuis, in een boek, of op de televisie, met de herrie van je kinderen op de achtergrond, met uitleg. Je zag kunst ook ongevraagd, bijvoorbeeld als reclame, met allerlei opgedrongen associaties. Esthetische waarden kwamen steeds minder vanuit jezelf.

Bergers boek zou herschreven moeten worden. In het internettijdperk is kijken naar kunst opnieuw sterk gewijzigd. Alles is beschikbaar, zomaar, gratis, voor iedereen. Geen kunstwerk van enige importantie of het internet staat er vol van. En ook alles van minder importantie. Ontelbare kunstsites maken boeken schier overbodig. Iedereen kan erbij, zonder enige moeite. Elke charlatan kan er zelfs over schrijven - zie mij - en doet dat vaak net zo goed als de deskundige. Wat heet een deskundige als het over kunst gaat. Laten we vooral niet te veel abstraheren. Zwagerman deed het tien keer beter.

Ik heb de post-Berger ontwikkeling ten volle meegemaakt. Met de komst van Taschen en Librero eind jaren tachtig werden kwalitatief hoogwaardige kunstboeken ineens betaalbaar en was ik in staat een eigen kunstbibliotheek op te bouwen, waar dat met de prijzen uit de jaren zeventig nog ondenkbaar was geweest. Vanaf het millennium scroll ik op het internet en startte een leerproces dat zich kan meten met een studie. Vanaf 2010 schrijf ik mijn eigen stukjes.

De democratisering van de kunst, zou je kunnen zeggen. Is dat een goede ontwikkeling? Overdaad kan ook schaden, wordt wel eens gezegd, het bijzondere gaat eraf. Wat echter in de plaats komt is de continue ontdekking. Voor mij is het hoed dan ook een goede ontwikkeling. Was er na Berger niets meer veranderd dan was ik gebleven wat ik was: iemand die het leuk vond af en toe een museum te bezoeken. Voor musea zal het op termijn de doodslag zijn. Natuurlijk zullen er nog lang mensen naar het Rijksmuseum trekken omdat ze vinden dat het moet, omdat het bij Nederland hoort, maar voor de kunstliefhebber zal de informatie uiteindelijk belangrijker blijken. Het internet zal winnen. Wederom. En het museum is straks enkel nog aanvullend, bij consequentie. Het gaat snel allemaal.

(Variatie op mijn blog van 21-1-2018)