Labels

zondag 24 december 2017

Van Gogh, Weg met cipres en ster, mei 1890

Languit op bed, boek nog in de hand, ik tuur door het raam naar het donker.
    Aan de zwarte hemel fonkelt helder klein een sterretje. Fonkel helder sterretje, duizend lichtjaren van mijn netvlies vandaan. Duizend lichtjaren. Echt bevatten is wat anders, maar ik weet dus dat het licht dat nu mijn ogen bereikt precies duizend lichtjaren geleden vanuit die ene specifieke ster werd verzonden. Duizend jaren met de snelheid van het licht. Of meer.
    Trouwens, het gaat ook niet om het weten, het gaat om het voorstellingsvermogen. Ik stel me voor, een ruimtefiguur op die ene fonkelende ster, duizend lichtjaar geleden: die ziet al dat ik hier en nu zit te kijken, precies om deze tijd, Tien uur twaalf, duizend jaren later. Hij ziet mij en stuurt een lichtstraal. En ik vang hem op, met mijn ogen.
    Vooruit of achteruit. Waarom niet? Het hedendaagse weten blijft nog altijd steken bij het negentiende-eeuwse standpunt over de werking van de onmiddellijke nabijheid en de gedeeltelijk aan het toeval onder worpen causaliteit. Een verouderd weten, niet eens oorspronkelijk, geenszins vanzelf sprekend. De prehistorische mens vermoedde al geheel andere samenhangen in het wereldgebeuren, vanuit vergeten dimensies. Ooit is de kennis daar begonnen. Ooit is de kennis weer verdwaald.
    En langzaam vallen mijn ogen weer dicht.