Tamara de Lempicka, “Vrouw in rood (mw. Bush)”, 1927 |
Het leven.. jongeman… dat is een vrouw, een breeduit liggende vrouw, met dicht bij elkaar opbollende borsten en een grote, weke buik, tussen vooruitspringende heupen, met slanke armen en volle dijen en halfgesloten ogen, die in heerlijke, minachtende uitdaging onze uiterste vurigheid opeist, alle spankracht van onze mannelijke lust, die zich er tegenover weet staande te houden of te schande wordt gezet… te schande. Jongeman, begrijpt u wat dat zou betekenen? De nederlaag van het gevoel tegenover het leven, dat is het tekortschieten, iets waarvoor geen genade, geen medelijden en geen waardigheid geldt, maar dat genadeloos en met hoongelach wordt verworpen… afgedaan en, jongeman, uitgespuugd… Smaad en ontering zijn maar zwakke woorden voor deze afgang en dit bankroet, voor deze gruwelijke blamage. Dat is het einde, de helse wanhoop, de ondergang van de wereld.
Dat zegt de majestueuze mijnheer Peeperkorn, meer dan honderd jaar geleden. Lichtelijk beneveld, dat wel. De weerklank van een verdwijnend wereldbeeld, ten ondergang gedoemd. Ik weet niet of het vooruitgang moet heten. Rede alleen is niet genoeg.