Rembrandt, “David en Uria”, 1665 |
Met mensen die anderen aan het kruis willen nagelen loopt het meestal slecht af. Ik denk aan Adriaan Venema, die joeg op Nederlanders die fout waren geweest en daarmee altijd het gelijk aan zijn zijde voelde. Ik denk aan Felix Eijgenraam, aan wie ik me ooit vreselijk gestoord heb omdat hij mijn lichtend voorbeeld Piet Vroon de grond in schreef. Op een of andere manier denk ik ook aan briefkaart-op-de-eerste rang wonder Hans Beerekamp, die Erik Scherder van ijdelheid betichtte. Ook die bal komt nog wel eens terug, denk ik dan.
Wie anderen aan het kruis nagelt zit meestal ook met zichzelf in de knoop. Er schieten me nog meer voorbeelden te binnen, maar laat ik liever stoppen. Ik schiet er niks mee op en weet eigenlijk ook niet goed wat ik er verder mee wil zeggen. Er is zo een bepaald slag mensen die zich moeilijk kan verplaatsen in een ander. Die zullen zich nooit eens afvragen: “waarom die ik dit, ben ik eigenlijk wel goed bezig”. Of ze doen het wel, op enig moment, maar dan is het al te laat. Voor iedereen, meestal, Piet Vroon incluis. En anderen die het niet verdienden.
Wie anderen aan het kruis nagelt zit meestal ook met zichzelf in de knoop. Er schieten me nog meer voorbeelden te binnen, maar laat ik liever stoppen. Ik schiet er niks mee op en weet eigenlijk ook niet goed wat ik er verder mee wil zeggen. Er is zo een bepaald slag mensen die zich moeilijk kan verplaatsen in een ander. Die zullen zich nooit eens afvragen: “waarom die ik dit, ben ik eigenlijk wel goed bezig”. Of ze doen het wel, op enig moment, maar dan is het al te laat. Voor iedereen, meestal, Piet Vroon incluis. En anderen die het niet verdienden.