Klimt, “Die Jungfrau”, 1913 |
Ik lees Bernard Schlink, die schrijft over processen tegen Nazi-beulen in de jaren zestig. Hij stelt de vraag naar het legaliteitsbeginsel: is het voldoende dat de strafbepaling op grond waarvan kampbewakers of kampbeulen worden veroordeeld al ten tijde van hun daden in het wetboek van strafrecht was opgenomen? Óf komt het er op aan hoe de bepaling ten tijde van hun daden werd geïnterpreteerd en toegepast, en dat die strafbepaling destijds misschien wel geen betrekking had op dergelijke daden? Wat is recht?, vraagt Schlink zich af: wat in het wetboek staat of wat in de samenleving feitelijk als recht wordt uitgeoefend en getoetst? Of is recht datgene, of het nu in het wetboek staat of niet, uitgeoefend en getoetst zou moeten worden wanneer alles ging zoals het zou moeten gaan? Wat dat ook is.
Ik heb een boek over NKVD-medewerkers in de jaren 1936-1937, in de Oekraïne. Met korte biografieën, voor zover die gegevens te achterhalen waren. Brave aardige huisvaders (allemaal mannen) die, als ware het gewoon werk, de ene naar de andere kameraad veroordeelden op grond van in elkaar gefabriceerde beschuldigingen over complotten en afgedwongen verklaringen. Zonder mededogen joegen ze hun slachtoffers de dood of de Goelag in. Vervolgens hadden ze hun vuile werk gedaan en moest ineens iemand de schuld krijgen van alle terreur: zij dus, die vuile handen hadden gemaakt. De beulen werden binnen een jaar bijna allemaal zelf veroordeeld omdat ze “te ver” waren gegaan. Zo loste Stalin dat op en waste zijn handen in onschuld.
Iedereen weet dat hij niet mag doden, denk je dan, maar dat zeggen we vandaag. Mensen zijn volgzame wezens, mensen zoeken de beste weg voor zichzelf, en hun naasten. Die weg is elke dag anders, afhankelijk van de omstandigheden. Op het moment dat ik het schreef was het goed en werd ik geprezen, zei de negentigjarige Knut Hamsun in zijn merkwaardige proces na de oorlog. Wie is schuldig in deze wereld? Iedereen is schuldig, zou Stalin hebben geantwoord.