![]() |
Peder Mønsted, “De bloemen water geven”, 1925 |
Aan de mensen die spreek vraag ik bij aanvang van een therapie altijd of ze een goede jeugd en kindertijd hebben gehad. Misschien moet ik het ook eens aan mezelf vragen. Geen trauma’s, dat niet, een liefdevolle moeder, zorgzaam aan mijn bed als ik ziek was, maar ook een moeder die mij niet altijd even goed aanvoelde, en voor wie maar weinig mensen goed genoeg waren. Intelligent, maar ook rationeel, ongewoon nuchter over de dood, soms een beetje star, vast zittend in een aantal overtuigingen die hun wortels in haar verre verleden vinden.
En zo kom ik weer in het hier en nu, zeg ik dan.
Mijn moeder lijkt in haar laatste levensfase te zitten. Dat is ze zichzelf nog meer bewust dan de mensen om haar heen. Haar horizon is nog maar uiterst beperkt. Wat ook mij beïnvloed. Ik zoek haar beeld steeds vaker in het verleden, maak mijn eigen waarheid, als iedereen, als ook mijn moeder. Ik herken mijn moeder in schilderijen, vandaag van Mønsted en Nordenberg. En dan weet ik dat die idyllische gevoelens er ook ooit hebben gezeten. Zo had het moeten zijn, maar dat weetje altijd pas achteraf. Ik weet nog steeds niet of ik kan zeggen dat ik een gelukkig kind ben geweest.
![]() |
Henrik Nordenberg, “Familie idylle”, 1887 |