Diep-donker
in het kamerbinnen
de zwarte
groene
gordijnennacht,
kerkhof-schaduwen
over de laag-ligging
van het grijzerig-witte
hard
onbewegende
breede
gespreide.
Dampt huivend
en fronsend
de mistige stilte.
Dampt huivend
en fronsend
door de stilstaande tijd
langs de oevers
van ons leven
langs de oevers
van de tijd.
naar een kleine beweging
van eeuwigheid.
Gedicht in proza, Lodewijk van Deyssel, fragment uit “Ochtend”, 1888, door mij geplaatst in de rust van het ritme, met een verkorte afronding. Zo kan het wel weer anno nu.