![]() |
Leon Wyczolkowski, “In het boudoir”, 1885 |
Het demonische komt het meest ijzingwekkend tevoorschijn als het allesoverheersend opduikt in zomaar een mens. Ik heb dat in mijn leven meermaals zien gebeuren, zowel van nabij als van een afstand. Het zijn niet altijd de voortreffelijkste lieden, ze hebben vaak weinig geestkracht en talenten en munten zelden uit door goedhartigheid. Maar er gaat een ongelooflijke kracht van hen uit en ze oefenen een miraculeuze macht uit over alle schepselen in hun omgeving, ja, zelfs over de elementen, en wie kan zeggen hoe ver een dergelijke invloed reikt? De vereende morele krachten kunnen niets tegen hen uitrichten, en al wil het meer verlichte deel van de mensheid hen verdacht maken, hen ontmaskeren als bedrogenen of bedriegers, het is tevergeefs, want de massa voelt zich tot hen aangesproken. Zelden of nooit vinden ze onder tijdgenoten hun gelijken en niets kan hen overwinnen, behalve het universum zelf, waarmee ze de strijd hebben aangebonden.
Goethe
Goethe raakte in zijn latere leven steeds meer geobsedeerd door het demonische in de mens. Ik heb dat aspect in zijn denken nooit zo goed begrepen. Maar Goethe krijgt altijd gelijk. Vanuit een grootsheid die het slechte overstijgt. Als je meer als tweehonderd jaar geleden zo’n analyse kunt maken verdien je het nog steeds gelezen te worden. Maar hé t zijn er zoveel. En die lezen geen Goethe. Het is onbegonnen werk. Ik laat het maar gebeuren. Uiteindelijk heeft het universum ook Goethe tweehonderd jaar overleefd. En we zullen alles weer vergeten, wat ook troost geeft.