Mulisch heeft het over de Gouden Muur. De Gouden Muur symboliseert de macht en invloed van de elite in de maatschappij.
Vóór de Gouden Muur is het een geïmproviseerde janboel, daar krioelt het volk in de luidruchtige chaos van het dagelijks leven, en dat het daar niet in het honderd loopt is te danken aan de wereld achter de Gouden Muur. Als het oog van een cycloon ligt daar de wereld van de macht, in mysterieuze stilte, beheerst, betrouwbaar, overzichtelijk als een schaakbord: een soort gelouterde wereld van Platoonse ideeën. Dat is althans het idee dat de machtelozen vóór de Gouden Muur ervan hebben.
Volgens Mulisch kan de Gouden Muur alleen overeind blijven op grond van een zeker gezag, ontzag liever. In elk geval op grond van een zeker vertrouwen. Op grond ook van vrees. Er is nu eenmaal leiding nodig. En wil de leiding kunnen functioneren is er een Gouden Muur nodig.
Lang werkte ik rechtstreeks voor bestuurders. Zelden werd ik geïmponeerd door Platoonse ideeën. Het is alles komedie, waarin ik als charlatan moeiteloos stand hield. Alleen had ik niet alleen het vlees van de macht, wat me op het tweede plan hield, en wat mijn geluk was. Op grond van een vraag vanachter de muur moest ik weer even in de archieven, wat een lichtelijk ontluisterende ervaring was. Als nooit tevoren zag ik de Gouden Muur. In een heel leven werken is voor voor werkers en cliënten vóór de Gouden Muur zo goed als niets veranderd. Ik zag het beter dan ooit. Ondanks alle targets, innovatie, verbinding, stippen aan de horizon. Alles wat achter de Gouden Muur is gebeurd heeft nauwelijks vooruitgang gebracht. Zoals ook God geen vooruitgang brengt. Zoals alles wat ik achter de Gouden Muur heb gedaan vergeten is, voorbijgewaaid.
Het is goed dat ik ik van het tweede plan was, dat ik nog terug psycholoog kon geworden. Alles van waarde, zo er iets waarde heeft in het leven, gebeurt vóór de Gouden Muur. In de individuele interactie. In de aanwezigheid voor de ander. Daar mag God het wat mij betreft mee doen.